schilderij met hypnose

Geschiedenis van regressie

In dit artikel meer over de geschiedenis van regressie.

Sinds mensenheugenis zijn mensen geïnteresseerd geweest in hun lot na de dood. De dood kón en mocht eenvoudig niet het einde zijn. Om de wens om voort te bestaan te vervullen bedachten alle culturen oplossingen die in grote lijnen hetzelfde behelsden. Het lichaam ging verloren maar de geest, in de vorm van een ziel, zou eeuwig voorleven. Was het niet op een paradijselijke plek zonder aardse beslommeringen, dan was het toch in gereïncarneerde, aardse vorm van een minder schepsel als herkansing.

In de westerse christelijke wereld is wederopstanding een alom geaccepteerd begrip. Christus deed het al na drie dagen, zijn volgelingen moeten wat langer wachten. Hun eeuwig voorbestaan begint op de jongste dag als Jezus weer op aarde verschijnt.

Ondertussen moeten ze zich natuurlijk wel houden aan allerlei leefregels. Alleen wie zich goed gedraagt, gaat door naar een volgende ronde. De kerk houdt daar scherp toezicht op. Daarvoor bestaan eeuwenlang allerlei hulpmiddelen. Belangrijk is de zelfreflectie van de gelovige. Bidden en biechten zijn veelgebruikte gereedschappen. Het inprenten van leefregels is een belangrijke bezigheid. Dat gaat met bidden, zingen, bedevaarttochten en andere kerkrituelen. Ook staan de gelovige talloze fysieke hulpmiddelen ten dienste: scapuliermedailles, wandspreuken, wijwater, kaarsen, rozenkransen en heiligenbeelden.

Ruim twee eeuwen geleden kwam daar een kentering in. De ontkerkelijking begon en aan dingen die tot dan onwrikbaar vaststonden werd getwijfeld. Met die secularisering wankelde ook het geloof in het beloofde hiernamaals. Dat nam de wens van een voorbestaan na de dood echter niet weg. Mensen zochten zelf naar bewijzen voor het bestaan van hun ziel en het voortbestaan daarvan en konden daarbij parallelle ontwikkelingen goed gebruiken. Dat waren in die tijd onder meer het magnetisme en later de hypnose.

Vooral het slaapwandelen ofwel het somnambulisme dat het door Franz Anton Mesmer rond 1766 bedachte dierlijk magnetisme begeleidde leende zich prima voor occulte zaken. En doordat Mesmeristen het in hun enthousiasme met de waarheid niet altijd even nauw namen, meldden ze de meest onwaarschijnlijke gebeurtenissen. Er deden verhalen de ronde van somnambules die in hun magnetische slaap op andere planeten waren, gene zijde van het graf bezochten of contact hadden met geesten van overledenen.

De vinding van Mesmer was van meet af aan onderwerp van wetenschappelijke en politieke discussie en ging daaraan bijna ten gronde. De spiritistische stroming in haar kielzog ontkwam evenmin aan de toetsingsdrift van de verlichting. Konden de wetenschappers nog met moeite waarheid en fantasie uit elkaar houden, voor de gewone burger was dit praktisch onmogelijk. In een tijd waarin om de haverklap nieuwe geheimzinnige vindingen het licht zagen was het dierlijk magnetisme er slechts èèn van. De elektriciteit bleek beheersbaar zonder dat iemand het kon zien. Newtons wet van de zwaartekracht, al even onzichtbaar, leek onomstotelijk terwijl toch luchtballonnen vrolijk de spot dreven met die zwaartekracht. Kortom alles leek mogelijk dus waarom zouden de spiritistische beweringen niet waar zijn?

Het was een van de oorzaken waardoor de belangstelling voor het magnetisme bij wetenschappers wegebde en even leek de belangstelling voor het occulte ook verminderd maar dat bleek een stilte voor de storm. Alsof de wereld erop wachtte, gebeurde er in 1848 in het Amerikaanse Hydesville iets met grote gevolgen voor miljoenen mensen. Daar woonde de familie Fox. Man, vrouw met hun twee dochtertjes, Margarethe en Kate van 9 en 12 jaar. Hun huis zou een spookhuis zijn waar geheimzinnige geluiden klinken. Er klopte iets op onverklaarbare wijze en bij voorkeur in de nabijheid van de twee meisjes. Op de avond van 31 maart, de meisjes lagen al in bed, hoorden ze het ‘klopding’ zoals ze het noemden.  ‘Klopding, doe als ik‘, riep een van de kinderen en ze klapte een paar keer in haar handen. De klopper herhaalde het precieze aantal klappen. Daarna zei het meisje: ‘Klop nu zo vaak als ik met mijn handen klap’. Ook dat gebeurde. De meisjes haalden hun ouders en die riepen de buren erbij. Ze spraken af met het klopding: drie kloppen betekende ‘ja’, twee kloppen ‘onzeker’ en één klop ‘nee’. Door te kloppen bij de juiste letters van het opgezegde alfabet kon het woorden spellen. Zo voerden ze hele gesprekken. De geluiden bleken het werk van de geest van een man die 4 à 5 jaar geleden vermoord was door de vorige bewoner, de smid J.C. Bell. Op een dinsdagnacht waren de vrouw van de smid en het dienstmeisje Lucretia Pulver allebei uit en de twee mannen bleven alleen in het huis. De smid vermoordde de éénendertig jarige marskramer in zijn slaapkamer en stal zijn geld.

Het klopding vertelde dat het lijk in de kelder, tien voet diep, begraven was. De familie Fox en de buurman gingen direct naar beneden en vroegen bij verschillende plaatsen of daar het lijk lag. Eerst kwam er geen antwoord maar toen een andere buurman, Isaac Post, doorlopend het alfabet opzegde zodat de geest alleen maar hoefde te kloppen bij de juiste letters kwamen ze toch de naam te weten van de marskramer: Charles B. Rosma. Graven kon nog niet door het grondwater. Pas in zomer hervatten ze de speurtocht. Ze zagen dat de grond tot een flinke diepte opgegraven was geweest en vonden plukken mensenhaar en mensenbeenderen waaronder stukken van een schedel. Toen zochten ze uit of in de tijd die de klopsignalen aangaven iemand uit Hydesville verdwenen was. Uit getuigenissen, waaronder het relaas van Lucretius Pulver, bleek dat in het vroege voorjaar een marskramer bij mensen aan de deur kwam. Hij trok in bij smid J.C. Bell maar leverde bestelde goederen nooit af. Een zoektocht naar de kinderen van Rosma, die volgens de klopgeesten in Orange County, New York woonden, bleef zonder resultaat.

Early British Planchette 1860s
Quila-bord om ‘automatisch’ te schrijven

Deze geschiedenis was de wedergeboorte van het spiritisme, want een ding dat kan horen, zien en mensentaal verstaat kan eenvoudig geen ding zijn maar een denkend wezen. Hiermee is het bestaan van onzichtbare, denkende wezens, van geesten bewezen. In de hoop van het geklop af te komen verhuisde de familie Fox naar Rochester. Helaas voor hen verhuisde de geest mee en bleef hij aandringen bij de familie Fox om de verschijnselen die zich bij hun dochters voordeden aan de hele wereld te openbaren. Tenslotte gaven ze toe en vond op 14 november 1849 in de Corinthian Hall te Rochester de eerste publieke zitting plaats.

Foto Tafeldansen tijdens een seance op 25-11-1898 bij de astronoom Camille Flammarion thuis. Zoals ook Marcellus Emantsen deed. Palladino zit aan de achterste korte kant van de tafel.
Tafeldansen tijdens een seance op 25-11-1898 bij de astronoom Camille Flammarion thuis. Zoals ook Marcellus Emants deed. Palladino zit aan de achterste korte kant van de tafel

Drie onderzoekscommissies volgden en hoewel ze elkaar partijdigheid verweten ontdekten geen van drie ook maar een schijn van bedrog. Nu meldden ook anderen vreemde verschijnselen. Niet alleen kloppende voorwerpen maar ook bewegende dingen kwamen voor. Vooral bewegende tafels waren populair bij geesten, zodat al snel de term ‘tafeldansen’ in omloop kwam. Sommige mensen hadden de vereiste gave om gemakkelijker de verschijnselen op te roepen: het mediumschap. Ze zagen een verband tussen de kracht die Mesmer ontdekte en de trance waarin de mediums verkeerden. Het verschil was dat de slaap van mediums door geesten verwekt werd. Om de communicatie met de geesten iets te ‘automatiseren’ werd het planchette of quija-bord gebruikt. Een klein mahoniehouten tafeltje, rustend op twee wieltjes, dat naar alle kanten kon draaien met als derde steunpunt een potlood in een buisje.

Als dit instrumentje op een vel papier stond legde het medium één of beide handen erop dan bewoog het in alle richtingen. De potloodpunt tekende met krullen en halen letters op het papier letters zodat er schrift ontstond: geestenschrift. Maar daarbij bleef het niet. Meer hulpmiddelen voor de communicatie met geesten werden gevonden zoals instrumenten om snel de letters van het alfabet aan te wijzen met een beweegbare wijzer. Maar het ging niet snel genoeg dus namen mediums het potlood zelf ter hand. Ze schudden hun arm en de hand begon te schrijven: het schrijvend medium was geboren. Na de gebeurtenissen in Hydesville ontstond een wereldwijde golf van spiritistische belangstelling die meer invloed had dan ooit tevoren. Maar niet iedereen geloofde hetzelfde. Er waren mensen overtuigd van het voortbestaan na de dood en die dachten dat de geest voortleeft aan gene zijde. Anderen wisten zeker dat doden op de een of andere wijze terugkomen: reïncarneren.

In Nederland bestond die tegenstelling niet op grote schaal. Wel waren hier ook devote gelovigen en devote onderzoekers. De eersten wilden dat verschijnselen als helderziendheid en vooral de berichten ‘van gene zijde’ waar zouden zijn en hielden zich onbekommerd bezig met het beleggen van seances. Hen ging hen vooral om communicatie met overleden verwanten en om ‘onaffe’ zaken te regelen. Veel ouders zochten contact met hun overleden kind en echtgenoten vonden elkaar terug over de grenzen van het graf. Tegenwoordig zouden we hier een therapeutische waarde aan toekennen als vorm van rouwverwerking. Ook werd vaak om hulp gevraagd aan de geest van overleden beroemde personen.

Onderzoekers in Nederland waren verdeeld in twee kampen. Allebei wilden ze de verschijnselen accepteren als wetenschappelijk onderzoek bedrog uitsloot. Maar bij het verklaren van die verschijnselen liepen de wegen uiteen. De ene groep wilde deugdelijk bewijs om de geestenhypothese te staven. De andere probeerden de waargenomen dingen te verklaren zonder de geestenhypothese en schreef ze liever toe aan, weliswaar bijzondere maar toch, menselijke eigenschappen zoals telepathie.

Daarnaast waren er sceptici in alle mogelijke varianten. Zij vonden degenen die zich bezighouden met de geestencommunicatie wereldvreemde dromers die zich met open ogen laten bedotten door gehaaide oplichters. Helemaal uit de lucht gegrepen is deze kritiek niet. Het aantal charlatans dat voor grof geld elke gewenste geest liet opdraven was groot. Hun technieken waren vaak brutaal en doorzichtig en soms zo geraffineerd dat ze menig serieuze onderzoeker om de tuin leidden. Welbewust van de schade die dit de spiritistische zaak deed, moesten nieuwe organisaties tegenwicht bieden. Een belangrijke bezigheid werd het uitgeven van tijdschriften.

Evenals Victor Hugo en Frederik van Eeden wilde ook de Nederlandse schrijver Marcellus Emants contact met een overleden dierbare. In juli 1899 kreeg zijn vrouw, Eva Verniers van der Loeff, kwaadaardige ingewandskanker. Terwijl de dokter adviseerde direct te opereren ging iemand naar een somnambule met een haarlok en een gedragen kledingstuk. Deze somnambule stelde dezelfde diagnose als de dokter maar dacht dat een magnetische behandeling het gezwel nog wel kon laten verdwijnen. Diezelfde avond nog kwam genezend medium. Zij zei te werken onder controle van de geest van professor Huet. Dit laatste moest Marcellus Emants toch wel even verwerken. Professor G.D.L. Huet (1823-1891) was geneesheer-directeur van het Buiten-gasthuis in Amsterdam. Toen collega-schrijver Mr. Carel Vosmaer in 1888 aan een maagziekte overleed, schreef Emants aan zijn vriend Frits Smit-Kleine: ‘[…]Sommigen beweeren dat Huet hem heeft verknoeid met zijn hongerkuur ‘.  Desondanks magnetiseerde de vrouw Eva van zeven tot halftwaalf en herhaalde dat de volgende morgen tussen zeven en elf uur. Deze behandeling bracht verbeteringen en de pijn verdween zodat Eva Emants rustig kon slapen. Zowel de behandelende dokter als de geest van professor Huet verklaarde dat het ziekteverloop hopeloos was. In plaats van een operatie ondernamen de Emantsen in het najaar nog een reis naar het buitenland. Het werd Eva’s laatste reis. Op 1 juli 1900 stierf ze. Emants wilde met haar in contact komen en verdiepte zich in het spiritisme. Met kritisch onderzoek wilde hij het kaf van het koren scheiden en bezocht hij onder meer het wereldberoemde medium Eusapio Paledino. Een verslag hiervan kwam in De Gids. Emants en zijn tweede echtgenote bezochten ook de occult-wetenschappelijke kring van Mr Max Bruch en Drs. Preyes. Hij verwerkte zijn belangstelling voor het spiritisme in zijn toneelstuk ‘Tegenover het mysterie’.

Spiritisme en godsdienst: een paar apart?

Portretfoto F Margarethe en Kate Fox
F Margarethe en Kate Fox: ‘klopding, doe als ik!

Het is onjuist te veronderstellen dat de belangstelling voor spiritistische verschijnselen begon met de familie Fox of zelfs met de ontdekking van het dierlijk magnetisme. Overal in de wereld zijn oudere voorbeelden te vinden van het geloof in het voortbestaan van de menselijke geest na de dood en de mogelijkheid om contact te leggen of wederopstanding in een of andere vorm. Het spiritisme legde een lange weg af van bloeitijden en bijna dood-ervaringen. Het is daarom niet verwonderlijk dat veel christenen zich aangetrokken voelden tot het spiritisme dat zich beriep op de geestenhypothese. Veel predikanten in de 19e eeuw waren de spiritistische overtuiging toegedaan. Bijvoorbeeld dominee Roorda van Eijssinga. Hij gaf een spiritistisch blad uit met de naam ‘De Blijde Boodschap’ waarin hij de reïncarnatietheorie van Kardec verdedigde tegen onder andere Elise van Calcar.

In alle rangen en standen waren onder de spiritisten te vinden. Ook koningin Sophie (1818-1877) was een overtuigt spiritiste. Zij ontving via het Engelse medium Daniel Douglas Home een manifestatie van haar overleden zoontje. De polemiek tussen voor- en tegenstanders vond plaats op alle denkbare maatschappelijke terreinen. Zowel binnenkamers als in het openbare leven bonden de spiritisten de strijd aan met hun tegenstanders. Tijdschriften vulden hun kolommen met redactionele artikelen en ingezonden brieven. Artsen en rechtsgeleerden bekeerden zich tot een van de kampen. In 1922 steunden een aantal vooraanstaande spiritisten P. Goedhart in zijn poging om lid te worden van de tweede kamer. Goedhart werd door de Vrijheidsbond vooral gekandideerd om in de kamer een wetsontwerp in te dienen om de vrije uitoefening van de geneeskunde voor niet-artsen mogelijk te maken. Anderzijds moest Goedhart het spiritisme verdedigen tegen de roomse artsen want die kregen het voor elkaar dat in het RK-staatsprogram een verbod op spiritistische seances werd opgenomen.

In de gemeente Goes waren drie protestante predikanten waaronder dominee Huet, rechtzinnig en broer van hoogleraar Huet die werkte bij de Leidse medische faculteit. Dominee Huet bestudeerde het spiritisme en maakte propaganda voor de leer van Allan Kardec. Huet was volgens hypnosepionier Van Renterghem een zonderling maar goedhartig en onbaatzuchtig man: ‘Ik heb hem op een dinsdagnamiddag bezig gezien onder de marktbezoekers die hij in een kring om hem heen vereend toesprak en wist over te halen den inhoud hunner beurzen in zijn hoed die hij hen voorhield te ledigen. Hij hield geregeld een of meerdere keeren in de week druk bezochte seances‘.

Mevrouw Van Renterghem dacht daar iets anders over. Kort na de dood van dochtertje Antoinette van van Renterghem bezocht Huet mevrouw van Renterghem in afwezigheid van haar man. Huet zegt er overtuigd van te zijn dat Antoinette voortleeft en stelt de moeder voor bij hem thuis een seance bij te wonen. Mevrouw van Renterghem is nuchter in de zaken van godsdienst en leven na de dood en is onaangenaam getroffen door Huets voorstel. Zij vond het optreden van de dominee een schennis van de nagedachtenis van haar kind.

Spiritisten waren vindingrijk in het verzinnen van hulpmiddelen om geesten behulpzaam te zijn bij het doorgeven van hun boodschappen.  Automatisch tekenen, schilderen, componeren maar ook fotograferen en geluidsopnamen werden hiervoor gebruikt. Toch was automatisch schrijven het populairste. Met lei en griffel of potlood en papier, alles dat schrijven kon, werd aangegrepen om de mededelingen uit het dodenrijk op te tekenen. Veel wetenschappers onderzochten het automatisch schrift om bewijzen te vinden van geestencommunicatie of juist om aan te tonen dat de spiritisten de zaak bezwendelden.

Een derde verklaring was dat de boodschappen uit het dodenrijk ‘alleen maar’ voortkwamen uit het onbewuste van spiritisten. Dát nu was koren op de molen van kunstenaars én psychotherapeuten. Toch was het automatisch schrift niet alleen interessant om berichten van beroemdheden te ontvangen. Honderdduizenden waren minstens zo belangstellend naar het wel en wee van overleden familieleden en vrienden, en nog meer wilden ze van de geesten antwoord op levensvraagstukken.

Portretfoto William Thomas Stead by Mills 1905
Hoe groot die belangstelling was, bleek uit de oprichting in 1909 van ‘Bureau Julia’, in Engeland door de journalist W.T. Stead. ‘Bureau Julia’ was bedoeld om het overleven van de geest na de dood te bewijzen en de geesten te helpen bij een wederopstanding. Daarnaast kon men, tegen betaling, een séance en berichten van overleden dierbaren bij Stead bestellen. Stead stierf tijdens zijn reis met de Titanic.

Schrijver en hypnosepionier Frederik van Eeden blies ook zijn partijtje mee. Aanvankelijk probeerde hij objectief en wetenschappelijk te werk te gaan maar later, na het overlijden van zijn zoon Paul, werd hij steeds meer een kritiekloze gelovige en zag hij, zoals bij alles dat hij ondernam, voor zichzelf een belangrijke rol weggelegd. Niemand minder dan Jezus Christus, dicteerde Van Eeden hele boeken. (Jezus leer en verborgen leeven, 1919 en ‘Uit Jezus oopenbaar leeven’, 1922)

Ook de geesten van Nederlandse dode kunstenaars en schrijvers lieten zich niet onbetuigd. Bilderdijk, Multatuli, Vondel, Cats en van Maurick gaven van tijd tot tijd berichten door. De spiritistische verenigingen gebruikten die kunstproducten graag om hun overtuiging kracht bij te zetten in hun tijdschriften en tentoonstellingen. Nog in 1934 toonde de Amsterdamse Broederschap van Arbeiders Spiritualisten ‘Nieuw Leven” in het Spiritistisch Museum in de Kerkstraat 200 ‘…foto’s, schilderstukken, teekeningen, knipsels, geknoopte doekjes, handschriften en gedichten, alles langs mediamieken weg verkregen…”  Ondanks de perfecte organisatie was de belangstelling matig. Het tijdschrift Het Toekomstig Leven betreurde het dat de plaatselijke bladen geen persberichten hadden opgenomen. Het was een teken van de onverbiddelijke neergang van de spiritistische beweging. Te weinig harde bewijzen, te veel onderlinge discussie en de versnippering hielpen niet mee het spiritisme te verdedigen tegen de wetenschappelijke vorderingen in het hypnotisme en de psychiatrie met belangrijke wapenfeiten als Janets studie naar de automatismen en de meervoudige persoonlijkheid. Ook de opstomende psychoanalyse was een nagel aan de doodskist van het spiritisme. Zij maakte het grote publiek bekend met het onbewuste, waarmee ze datgene verklaarde dat de spiritisten toeschreven aan ‘andere zijde’.

Die discussie duurde een paar jaar. Niet alleen waren er voor- en tegenstanders van de spiritistische en de onbewuste-theorieën. Ook allerlei tussenoplossingen werden bedacht. Zo ook door F.W.H. Myers. Hij was een van de belangrijkste onderzoekers van parapsychologische verschijnselen van de 19e eeuw en de grondlegger van de Society for Psychical Research. Daarnaast was hij dichter en zagen velen hem als een van de belangrijkste psychologen van zijn tijd. Myers onderzocht het automatisch schrijven om te zien of er inderdaad invloed van gene zijde was. Hij concludeert in 1884 dat in de meeste gevallen de ‘automatisch’ verkregen boodschappen product waren van het onbewuste. En zelfs al waren ze echt niet terug te voeren tot het onbewuste dan was het volgens Myers hoogst onwaarschijnlijk dat geesten van doden er de hand in hadden. In dat geval was telepathie aannemelijker.

Portret  professor Jelgersma
professor Jelgersma

De Nederlandse spiritisten gaven zich niet zomaar gewonnen. Toen in 1903 psychiater professor Jelgersma zijn ‘Het hysterisch stigma’ publiceerde viel dat bij veel spiritisten niet in goede aarde. Ene Dr. A. oordeelde in Het Toekomstig Leven (1904) dat de beschouwing van het somnambulisme door Jelgersma bedroevend was. Volgens Dr. A. bleek hieruit maar weer eens hoe ‘…volslagen de onkunde is die er onder de academische geleerden hier te lande heerscht ten opzichte van de zeldzamere verschijnselen van het somnambulisme en de daaraan nauw verwante richting, die men spiritisme heeft genoemd’. Dat de grote massa een verkeerde voorstelling van zaken heeft kon de schrijver nog wel begrijpen. Immers de kranten die juist licht zouden moeten brengen, gaven willens en wetens een verkeerde voorstelling van zaken. Maar deze onwetendheid van mensen met een wetenschappelijke naam vond hij niet te verontschuldigen. Hoort maar eens wat de Leidsche professor zijn lezers over automatisch schrijven vertelt: ,,De oude Fransche clinici spreken er herhaaldelijk over en Janet behandelt het uitvoerig. Verder is het aan de spiritisten bekend. Deze beschouwen de dingen, die daarin medegedeeld worden als berichten uit de geestenwereld en hechten er groote waarde aan.” Ja – misschien zijn er onder hen, die dat doen, schampert Het Toekomstig Leven, maar meent prof. Jelgersma nu dat de geleerden en ontwikkelden onder hen dat doen, dan bewijst hij daarmede hun geschriften niet gelezen te hebben. Er zijn medici te over – de schrijver erkent het zelf – die de hysterische verschijnselen nog beschouwen en behandelen als kunsten van den patiënt. Maar zou hij zich door hen, die meenen tot oordelen bevoegd te zijn, in één adem genoemd willen hebben met dezulken? Wij mogen een man als prof. J. niet van kwade trouw betichten, vooral niet in een wetenschappelijk betoog, en moeten dus concludeeren dat Z.H.Gel*.(Zijne Hoog Geleerde) onbekend is met de vaak lichtvaardige toepassing eener theorie van dat wonderding in den mensch, dat spiritisten en niet-spiritisten het onbewuste genoemd hebben, tot verklaring van den inhoud van veel z.g. automatisch geschrijf.”
Jelgersma zegt in zijn boekje dat de merkwaardigste eigenschap van het somnambulisme is dat er geen herinnering bestaat voor het gehele leven van de patiënt. Dit nu roept ook de toorn op van HTL.: “Uit deze phrase moet men wel afleiden dat de schrijver nooit met een meer dan gewoon begaafde sensitieve heeft geëxperimenteerd, noch spontane verschijnselen bij dergelijken heeft waargenomen. Het kenmerk van een medium wiens gedachten-associatie, om zoo te zeggen, is afgesloten (niet alleen verstoord) is juist dat hij in trance zijn verleden is vergeten en daarmede dus zijn zelfbewustzijn heeft verloren.”

Het spiritisme had het dus zwaar te verduren. Zoals de spiritisten hun trance-kunstenaars hadden als bewijs van hun contact met geesten kreeg de psychoanalyse haar eigen kunststromingen die hun inspiratie haalden uit het onbewuste. Dat waren vooral het da-da-isme en het surrealisme. Deze kunstenaars maakten zulke absurde en bizarre kunst dat het voor ieder duidelijk was dat zelfs zoiets geks als ‘gene zijde’ ook weleens zou kunnen voortkomen uit dat onbewuste. Bovendien gebruikten de kunstenaars die zich beriepen op het onderbewuste dezelfde hulpmiddelen als de spiritistische kunstenaars: hypnose en automatisch schrift.

Da-Da

Tussen 1916 en 1920 trok vooral het Da-Da-isme de aandacht. Het is een internationale culturele beweging die begon tijdens de Eerste Wereldoorlog in Zürich in het neutrale Zwitserland en zich bezighield met beeldende kunst, poëzie, theater en grafisch ontwerp. De Dadaïsten wezen het opzettelijk irrationele en de algemeen geaccepteerde standaarden in de kunst af.

Ze belegden geïmproviseerde bijeenkomsten waar bizarre en absurdistische kunsten werden gepresenteerd: gedichten met alleen geluiden, nonsensgedichten, manifesten die de gevestigde waarden aanvielen, sirenes, vreemde geluiden en slingerden het gechoqueerde publiek beledigingen naar het hoofd.

Net zoals de psychoanalyse was de Dada-beweging ook maatschappijkritisch. De grote oorlog (Eerste wereldoorlog) liep vast in een hopeloze en mensonterende loopgravenoorlog die talloze slachtoffers koste. De Dada-kunstenaars bespotten de bestaande kunst en de kunstwereld om zo de schijnheiligheid van de zogenaamde beschaafde wereld te bekritiseren. De Duitse Dadaïst en latere psychiater Richard Hülsenbeck verklaarde: “De dadaïst acht het noodzakelijk om zich tegen de kunst uit te spreken, omdat hij door de oplichterij van kunst als morele veiligheidsklep heen kijkt.

Hoewel de DaDa beweging slechts kort bestond, was haar invloed groot. Ze werd opgevolgd door het surrealisme. Het surrealisme ontstaat rond 1920 in Frankrijk. Meer nog dan het Dadaïsme wijdde het surrealisme zich aan het onbewuste als de wezenlijke bron van alle kunst. De theoretische onderbouwing van de beweging werd in 1924 opgesteld door onder andere André Breton, een Franse dichter en essayist, oorspronkelijk beoefenaar van het Dadaïsme. Hij deed vijf jaar systematische proefnemingen met ‘automatisch schrijven’ en hypnose. Het Manifest van het Surrealisme, dat hij in 1924 publiceerde, was daarvan het resultaat. Breton beschreef het surrealisme als puur psychisch automatisme, waarmee de kunstenaar schriftelijk, mondeling of op andere manieren uitdrukking geeft aan het werkelijke denkproces. Jonge dichters, schrijvers, schilders die zich rond Breton (“de dictator van het surrealisme”) schaarden, beoefenden het automatisch schrijven, ze schreven hun dromen op en hetgeen ze in hypnose beleefden. Ook gebruikten ze verdovende middelen om te kunnen ‘gehoorzamen aan het denken, zonder de inspraak van de rede’.

Vloed van beelden stroomde aan….

Nu is het volgen van een ongecontroleerde gedachtenstroom of droom niet zo nieuw als de Dadaïsten en surrealisten graag wilden voorstellen. In Nederland en België vinden we meer voorbeelden van vroeger ‘automatisch schrift’.

Portretfoto Karel Van de Woestijne
Karel Van de Woestijne (1878-1929).

In het literair tijdschrift ‘Den Gulden Winckel’ van 15 september 1908 antwoordde de Vlaamse dichter Karel van de Woestijne (1878 -1929) op de vraag bij welke stroming hij zich indeelde en hoe het dichten bij hem ging: “… Symbolist ben ik nog, in zooverre ik denk in beelden. Moeilijk kan ik mijne gedachten uitdrukken, zonder dat ik een beeld oproep, dat benaderend mijne ideeën weergeeft. Redeneeren kan ik niet en zoo moogt ge het ontstaan van mijn werk voor zoo weinig intellectueel aanzien, dat ik geen aanhanger zou kunnen zijn van ’t zij welk systeem. Ik heb nooit vooropgestelde bedoelingen. Mijne verzen zijn wezen, ziels-essentie, in zooverre dat ik dikwijls onbewust produceer. De esoteristen zouden zeggen, dat ik ,,en trance” werk. Er groeien soms gedichten in mij terwijl ik slaap, in droom: zoo de Moeder en de Zoon….. ’s morgens noteer ik ze eenvoudig en schrijf alleen maar wat. Ik droom overigens heel veel en bezit zelfs het vermogen mijn dromen te regelen. Ofwel, terwijl ik wandel, valt er een woord uit de lucht; daaronder ordenen zich andere woorden……Op een zeker oogenblik heb ik een vers, mooiklinkend….. wat het gedicht gaat beteekenen, weet ik zelf niet. Is dat symbolisme? Zoo ja, dan ben ik ook een symbolist…”’.  ‘…Voor mij heeft dus niets beteekenis, dan het beeld; hoe het beeld komt weet ik niet…. Soms overvalt het me, dwingt het me, en dan moet ik schrijven…. Laatst heb ik op eenen avond negentien bladzijden verzen geschreven, tot drie uur ’s nachts….ik kon niet uitscheiden….nauwelijks had ik een gedicht klaar, of een nieuwe vloed van beelden stroomde aan, nieuwe reeksen van rytmussen gonsden….daarna ben ik natuurlijk twee dagen ziek geweest, door de inspanning….Zoo gaat het geregeld met me…..”

Bloot uitstorten zonder zich te bekreunen.

Eerder had Willem Bilderdijk zo’n werkwijze. Hij onderscheidde dichtkunst en ‘poëzy’ en verklaarde dat poezy ‘geen resultaat van ’t verstand is, maar “ene bloote uitstorting van ’t getroffen gevoel, dat ontboezeming noodig” heeft. De dichtkunst daarentegen is de vrucht van waarnemingen van de wijze, waarop dit gevoel zich onwederstanelijk uitstort, door het verstand tot een aan één hangend stelsel gebracht is. Dichtkunst is dus eigenlijk in daad en wezen niets anders dan nabootsing der Poëzy.’ Bilderdijk schreef zijn gedichten dus in een soort trance. Poëzie was voor hem een uitbarsting van overstelpend gevoel: ‘Ik maak geen verzen, om verzen te maken, noch met eenig oogmerk of bedoeling, daar behoede mij de Hemel voor! maar uit behoefte om mij uit te storten, als ik eens geroerd of getroffen ben, en dan stort ik dat gevoel ook zoo uit, zonder mij des verder of anders te bekreunen; men leze ze dan in wat geest en met wat vooroordeel men wil. Ik ben ze kwijt, als een kraamvrouw de nageboorte.  (Bilderdijk, 1866, I, p. 182).

Uit recenter tijd weten we hoe de Engelse schrijfter Ivy Litvinov kwam tot het schrijven van haar detective ‘His masters voice’. Zij is geboren in Engeland en trouwde in 1916 met Maxim Litvinov, een invloedrijke Bolsjewiek en medewerker van Lenin. Toen de revolutie uitbrak verhuisden zij naar Moskou. Daar ontmoette Ivy de Duitse neuroloog Oskar Vogt (1870-1959) die haar vertelde over hypnose en haar er meermalen mee behandelde. Dit detectiveverhaal zou ze vrijwel geheel in hypnose hebben gedicteerd. Ook het boek ‘Tussen Don en Wolga’ van H. Gerlach (Oorspronkelijk ‘Die verratene Armee.” (1957) kwam met hypnose tot stand. Deze oorlogsroman over de slag om Stalingrad werd door een Duitse soldaat geschreven in een Russisch krijgsgevangenenkamp. Tijdens diens vlucht raakte het manuscript verloren. Meer dan 10 jaar later wist de auteur in hypnose de verloren tekst te herschrijven.

Automatisch schrift als therapeutisch hulpmiddel

Hypnotiserend arts S. Koster (1956) meende dat een patiënt met grote weerstand om herinneringen op te halen baat kon hebben bij automatisch schrijven en tekenen in diepe hypnose en gaf daarvan een mooi voorbeeld.

“…Een 52-jarige kantoorbediende, gewezen hofmeester van de grote vaart, is plotseling 3 dagen aan het zwerven gegaan. Bij zijn thuiskomst weet hij zich absoluut niets van zijn zwerftocht te herinneren, Ondanks uitvoerig vragen door zijn vrouw, zijn huisarts en mij zelf. Dit is de 2de maal, dat hem dit gebeurde. De 1ste maal ongeveer 2 jaar geleden, had ik in 2 hypnosen de herinnering van de zwerftocht terug kunnen roepen.
Deze 2de keer lukte het maar gedeeltelijk in een lange hypnose, waarom ik hem, toen hij niet verder kwam met vertellen, naar mijn bureau liet gaan, hem in de diepe hypnose een potlood in zijn hand gaf en hem suggereerde, dat hij nu vanzelf op het papier de verdere herinneringen zou opschrijven, hetgeen toen vlot gebeurde onder eenvoudige aanmoedigende suggesties zoals „toe maar”, „verder”. Aan de congestie van zijn hoofd bleek mij, dat de man bij het opschrijven van deze herinneringen in de hypnose in sterke emotie verkeerde. Dit automatisch schrift geef ik hier weer. Na afloop van de hypnose wist deze patiënt absoluut niet, dat hij geschreven had, de gehele hypnose was hij kwijt In zijn herinnering. Hij ontkende ten stelligste, dat het automatische Handschrift door hem geschreven was. Ik liet hem direct daarna zijn eigen automatische schrift lezen en een klein stukje overschrijven. Hieruit (Plaat X, afb. 46) kan men zien, dat hij in waaktoestand een geheel ander handschrift heeft, dan het automatische handschrift der hypnose. Hij herinnerde zich nu ook in waaktoestand alles van zijn zwerftocht. Het bleek, dat deze man, die bij zijn kantoordirectie zeer goed aangeschreven stond wegens zijn plichtsbetrachting, door zijn voortdurende hunkering naar zee, waar hij wegens zijn leeftijd niet meer naar toe kon, was gaan zwerven en daardoor een groot gewetensconflict had gekregen. Bij dit conflict waren sterke schaamtegevoelens opgetreden, zoals de patiënt later zelf zeide, en de herinnering aan zijn morele misstap. (Het in de steek laten van zijn werk op kantoor), was hierdoor in het onderbewustzijn dusdanig geremd, dat deze zelfs in hypnose eerst niet meer naar boven kwam, maar pas door middel van het automatische schrijven gewekt kon worden. Voor het herstellen van het psychische evenwicht is het natuurlijk van groot belang, dat een dergelijk herinneringshiaat wordt opgeheven. Ook voor het uitkeren van ziekengeld is in een dergelijk geval ophelderen van de ware toedracht noodzakelijk…”

Portretfoto  Dr. Berthold Stokvis
De psychiater Dr. Berthold Stokvis (1906-1963),

Kosters vond een diepe hypnose het beste maar merkte dat in een lichte trance het automatisch schrijven ook lukte. Daarvan getuigde zijn ervaring met een 26-jarige onderwijzer die geen orde kon houden in de klas. De jongens scholden hem zelfs op straat uit. De man had sterke minderwaardigheidsgevoelens. In de lichte hypnose, zonder amnesie na afloop, vertelde hij allerlei over het sterk autoritaire optreden van zijn vader. Hij mocht niets, dat alle andere jongens wel mochten. Van de eerste klas van de Lagere school herinnerde hij zich niet veel meer.
Daarom bracht Koster hem met regressie, terug tot de leeftijd van 7 jaar en liet hem noteren wat hem inviel.
De man schrijft: “…Vandaag heeft Juf mijn handen vastgebonden. Ze waren niet te vastgebonden, want ik had mijn handen van elkaar gehouden. Ik kon ze los maken voor de juf dat deed en was daar erg trots op tegenover de andere kinderen.”
Koster concludeerde hieruit dat ook de schooljuffrouw buitengewoon autoritair was en dat de oorzaken van de minderwaardigheidsgevoelens nu wel opgespoord waren maar dat de patiënt daarmee nog niet genezen was. Die verruilde een paar weken na de behandeling zijn onderwijzersloopbaan voor een kantoorbetrekking.
Koster benadrukte dat de ontdekking van de oorzaak op zichzelf nog geen genezing biedt. De therapeut moet de gehypnotiseerde patiënt doorlopend vertellen dat nu de oorzaak bekend is hij zich vrij naar genezing kan ontwikkelen. Koster was het met Wolberg eens dat het meestal nutteloos is patiënten in waakbewustzijn te vertellen welke belangrijke herinneringen hij in de hypnose heeft opgediept. Als de persoonlijkheid nog niet sterk genoeg is heeft een dergelijke mededeling geen genezende kracht en zou hem zelfs uit zijn relatieve evenwicht kunnen brengen en ernstig schaden.
De therapeut kan de gehypnotiseerde patiënt eventueel het verband tussen de klachten en het herinneringsmateriaal verklaren. Hiervoor is het lang niet altijd nodig, dat de oorzaken werkelijk   opgespoord zijn en zelfs is het niet altijd noodzakelijk, dat de oorzaken opgeheven zijn. Als de oorzaken nog bestaan en niet op te heffen zijn, is het zaak de patiënt in hypnose suggestief te versterken, zodat hij er beter tegen bestand is. Koster wees erop dat men bij automatisch schrift in het algemeen slechts enkele moeilijk te ontcijferen woorden of letters in omgekeerde volgorde krijgt. In dezelfde of in een latere hypnose moet de patiënt dan de verdere uitleg van dat woord of die letters geven.
Dat de connotatie met het spiritisme zelfs in de tweede helft van de vorige eeuw nog bestond, blijkt uit het standpunt van B. Stokvis (1953) Hij schreef over het automatisch schrift: “…Een andere modificatie van de hypnose is: Het laten opschrijven van de (minder bewuste) belevingen gedurende de hypnotische toestand. De oude hypnotiseurs (Janet, Sidis) spraken hier van het z.g. automatische schrift. Deze methode is in de laatste tijd weer tot leven gebracht door Erickson en Kubi en wordt door Cameron in zijn leerboek warm aanbevolen. Ik zie van dergelijke technische hulpmiddelen liever af, daar hierdoor de hypnose als medische handeling in diskrediet zou kunnen worden gebracht…”
Piere Janet had daar enkele tientallen jaren eerder minder moeite mee. Hij was pionier in hypnose en automatisch schrijven voor het ontdekken en exploreren van traumatische herinneringen (Van der Hart, 1991). Zo was de behandeling door Janet van patiënte Isabella succesvol. Via automatisch schrijven, hypnotische exploratie en observatie van Isabella tijdens haar hysterische aanvallen, bracht Janet het primaire idée fixe in kaart: Een ,,zeer gecompliceerde droom waarin dit arme meisje denkt dat ze haar zuster, die enige tijd geleden overleden was, heeft vermoordt…”
Janet onderzocht ook of en zo ja in hoeverre de beide bewustzijnstoestanden elkaar beïnvloeden. Ook moderne wetenschappers als Van der Hart & Boon (Van der Hart 1991) menen dat het schrijven door een patiënt, al dan niet in hypnose, behulpzaam kan zijn bij het verwerken van traumatische herinneringen. Wel moet de patiënt weten waarover, waarom en aan wie hij moet schrijven en moet de schrijftaak redelijk zelfstandig kunnen uitvoeren.

Spiegelschrift

Wie op internet zoekt naar ‘automatisch schrijven’ komt al gauw in een zee van Jomandablauw gekleurde websites met veel open- en dichtgaande bloemen of een met enige regelmaat voorbij fladderende witte duif. Ook kan het voorkomen dat je cursor ineens verandert in een irritante zwerm sterren. Dat alles is nog niet occult maar gewoon techniek.
De teksten over het automatisch fenomeen op deze sites kennen een grote overeenstemming: Het automatisch schrijven doe je niet zelf, het is een overleden persoon of anderszins een entiteit van gene zijde die zich geroepen voelt jou tot gids te dienen en jouw hand gebruikt om zijn boodschappen op te schrijven. Op sommige sites wordt er onderscheid gemaakt met intuïtief schrijven. Hierbij komt ook geen eigen wil te pas al lijkt dat wel zo. Hier heeft de entiteit van gene zijde de woorden in het geheugen van het medium geplant. De meeste webmasters zijn het erover eens: je moet niet lichtzinnig aan het automatisch schrijven gaan. Beter kun je eerst een deskundige en ervaren aardse gids zoeken die je kan behoeden voor onheil.
De aanhangers van deze leer betogen dat het schrijven helemaal buiten de wil van het medium gebeurt, onbewust dus. Soms schrijft de gids zelfs in spiegelbeeldschrift.

Nou is dat laatste inderdaad interessant. Probeer maar eens opzettelijk in spiegelschrift te schrijven. Het lijkt wel dat hoe meer je je best doet des te minder het lukt. Het kan ook anders.
Leg twee vellen papier voor je. Bij gebrek aan een behulpzame entiteit van gene zijde die je papieren voor je vasthoudt, moet je de vellen met een stukje plakband of een paar punaises vastzetten. Neem in elke hand een potlood of een gemakkelijk schrijvende pen. We gaan er voor het gemak even van uit dat je rechts schrijvend bent. (Zo niet dan moet je het andersom doen) Zet het potlood in je linkerhand op het midden van het papier, rechts kun je op de gebruikelijk plek zetten als je wilt schrijven. Begin nu, voor het gemak, je naam te schrijven. Met beide handen. Je merkt dat het links niet zo gemakkelijk gaat, (daarom doen die gidsen het ook maar niet zo vaak) Zorg ervoor dat het linker potlood contact houdt met het papier, schuinschrift is een voordeel.
Het resultaat ziet eruit alsof je voor het eerst je naam hebt geschreven, en ja,
inderdaad kinderen die pas een paar letters hebben leren schrijven doen dat   nogal eens in spiegelbeeld.
Draai het papier nu om en houdt het tegen het licht. Als het goed is staat er nogal onbeholpen maar hopelijk enigszins leesbaar je naam. Ook hier geldt: oefening baart kunst. Dat van die kinderen maakt het extra interessant en wijst al in de richting van een wat aardser, en minder spectaculaire verklaring die we moeten zoeken in de ontwikkeling en de samenwerking van de beide hersenhelften.

Moderne regressie

Nu de communicatie met het onbewuste losgezongen was van het occulte en zelfs gebruikt werd door wetenschappelijk gevormde artsen lag de weg open om het onbewuste ook vragen te stellen over het verleden van de patiënt.

Niet de reis naar een vorig leven is belangrijk maar sinds dat Freud aantoonde dat veel gedrag terug te voeren is op gebeurtenissen uit de kindertijd van het huidige leven proberen therapeuten het onbewuste gegevens daarover te ontlokken. En ze gebruiken daarvoor de nazaat van het magnetisme: hypnose. Ze helpen ermee hun patiënten terug te gaan, te regresseren naar, voor hun huidig gedrag, belangrijke gebeurtenissen.

Er zijn veel manieren om terug te gaan. De patiënt kan terugtellen, simpelweg de instructies van de therapeut opvolgen om terug te gaan naar bijvoorbeeld een bepaalde verjaardag of schoolsituatie maar ook regresseren met tijdreis-symbolen en metaforen of langs een emotie, sensatie of kernzin is mogelijk. Veel gebruikt wordt het teruggaan in de tijd met ideomotorische signalen op twee keuzevragen van de therapeut. Ook vragen door de therapeut aan deelpersoonlijkheden (ego states) is een populaire regressietechniek.

Er zijn twee mogelijkheden om te handelen met de teruggevonden gebeurtenissen. Zij kunnen gebruikt worden als hulpbron. Hierbij halen patiënt en therapeut een positief gevoel, een vaardigheid of eigenschap terug om daarmee in het hier en nu een angst te remmen of een andere moeilijke situatie het hoofd te bieden. De andere manier om teruggevonden gebeurtenissen te gebruiken en het bewerken of verwerken daarvan.

In de jaren zeventig was de ‘oerschreeuw-therapie’ van de Amerikaanse analyticus Arthur Janov een poosje populair. Met deze aanpak werden volwassen mensen weer baby’s en huilden ze hun allereerste verdriet en pijn in hartverscheurende kreten uit. Janov beweerde dat het onmogelijk is voor iemand om verdrongen gevoelens uit de beginperiode van zijn leven los te laten, zonder ze eerst te hebben durven voelen. In een primal-sessie kon de patiënt in een veilige, accepterende en ondersteunende sfeer zijn “onderdrukte pijnlijke gevoelens, wat deze ook moge zijn”, te voelen en dus te verwerken.

Met minder spektakel maar eenvoudig en effectief zijn technieken als de affect-bridge van M.G. Edelstien. Met deze techniek gaat de patiënt langs een sterke emotie, meestal een angst, als een brug terug naar de tijd waarin deze emotie logisch en nuttig was. Is die situatie duidelijk dan weet de patiënt waarom het gevoel toen wel nodig was en nu niet meer en kan het gevoel verwerkt worden met bijvoorbeeld een silent abreaction. Soortgelijk is de ‘sensation bridge’, ook van Edelstien, waarbij geen sterke emotie maar een lichamelijk gevoel als brug gebruikt wordt.

Waar zelfs de oude spiritisten ondanks hun ongebreidelde fantasie nooit aan hebben gedacht was de mogelijkheid om het verleden te veranderen. Dat deed bijvoorbeeld F. Morris (1981) wel. Zij bedacht een techniek die ze ‘herschepping van de oorspronkelijke ervaring noemde. Daarmee wordt een gebeurtenis in het verleden zonder zich druk te maken of die historische juist was, veranderd. Evenals Edelstien e.a. gebruikt Morris een affect bridge om naar de traumatische gebeurtenis te gaan en laat de patiënt dat voorval zo vaak herbeleven en veranderen totdat hij er tevreden op terugziet. Om de patiënt te laten wennen aan zo’n reconstructie laat Morris de patiënt meestal eerst teruggaan naar een moment waarin hij heel succesvol was.

Portretfoto Dr. Anthony Madrid
Dr. Anthony Madrid: terug naar de nare gebeurtenissen

De bondingstherapie van de Amerikaanse professor Anthony Madrid is een mooi voorbeeld van een modernere regressietechniek. Deze behandeling is bedoeld om een verstoorde moeder-kindhechting te repareren. Uitgangspunt daarbij is dat die verstoring kan ontstaan door twee soorten gebeurtenissen: scheiding bij de geboorte en trauma’s tijdens de zwangerschap of geboorte. Als deze gebeurtenissen zijn weggenomen van een niet-gehechte moeder en in haar beleving vervangen door de geboorte zoals zij hem graag had gehad, zal ze aan haar kindje hechten. De bondingtherapie laat haar eerst uitzoeken wat er verkeerd liep. Dan moet ze de oorspronkelijke belemmering verwerken of oplossen. Voor het terugvinden van de negatieve gebeurtenis wordt een regressietechniek gebruikt. De moeder gaat in hypnose terug naar de tijd voor en tijdens de geboorte en vertelt de therapeut wat er toen niet goed ging.

Zoals Koster al benadrukte is het terugvinden van de oorzaak niet voldoende. De hechtingstherapie is vooral bedoeld om de moeder te laten ervaren hoe het is om de baby op een andere, prettige, manier te krijgen. Dan is ze gehecht aan haar kind. Een voorbeeld: Als de moeder van een vier jaar oud meisje haar eigen vader verliest in de vierde maand van de zwangerschap zal ze waarschijnlijk niet aan haar nieuwe baby hechten. Ze zal zeggen dat er iets mis is, dat de baby niet helemaal in orde is en dat het anders is dan ze verwachtte. Haar bedroefdheid zou misschien gediagnosticeerd worden als een postnatale depressie. Maar met de hechtingstherapie kan ze teruggaan naar de zwangerschap en al het verdriet dat ze toen doormaakte verwerken. Dat zou niet zo moeilijk zijn omdat ze dat waarschijnlijk al vaker herbeleefd heeft en ze dat proces in verband kan brengen met haar zwangerschap. Het verwerken van dat verdriet kan met allerlei methoden: een dagboek, kunst, hypnose, EMDR, praten, herinneren, of elke andere natuurlijke of therapeutisch manier waarop mensen hun verdriet verwerken. De negatieve gebeurtenissen worden bewerkt tot prettige gebeurtenissen. Ze leert dan hoe het is om zwanger te zijn zonder verdriet en de plezierige kanten van de zwangerschap ervaren zoals ze nog niet eerder beleefde. Ze beleeft elke maand van de zwangerschap opnieuw   heeft contact met haar baby tijdens de hele zwangerschap en houdt ervan zonder gestoord te worden door verdriet. Ze houdt vanaf het begin van het kind in haar baarmoeder, van haar bevallen en haar zien en voelen op een nieuwe manier. Dan kan ze wel hechten.

Een ander voorbeeld: Een moeder is door het ziekenhuis naar huis gestuurd zonder baby omdat die ziek is. Ze zijn twee dagen gescheiden. De moeder is angstig en bedroefd. Als ze haar baby heeft opgehaald en thuisbrengt voelt ze dat er iets mis is met het kind. Ze is nog bezorgder want ze voelt zich nog niet verenigd met haar baby. Ze zit maar op de rand van haar bed en denkt: “Er is iets hier niet in orde.”  Met de hechtingstherapie kan ze haar resterende bezorgdheid over de ziekte van haar kind oplossen. En ook kan ze met de hierboven beschreven methoden haar bijgebleven verdriet en boosheid over de scheiding van haar kind door het ziekenhuis uitwissen.  Dan zou ze opnieuw de zwangerschap, bevalling en het ziekenhuisverblijf kunnen beleven, nu mét haar gezonde dochter en zonder gescheiden te worden. Ze kan zich verbeelden hoe ze zou thuiskomt met de baby en ontdekken hoe het leven is zonder scheiding van haar kind en zonder moeilijkheden en bezorgdheid. Ze kan dan op de rand van haar bed zitten met een heel goed gevoel over haar kind. En wel gehecht zijn.

Reïncarnatie

Ook in de westerse moderne wereld geloven velen in een regressie naar vorige levens. In weerwil van de lange geschiedenis blijven mensen overtuigd van de mogelijkheid om te reïncarneren. Is dat zinloos? Sommige psychotherapeuten gaan erin mee. Zij denken dat het voor die patiënten veiliger kan zijn om de oorzaak van hun problemen te situeren in een vorig leven Het biedt ze bescherming. Anders is het als de therapeut in het geloof meegaat en zichzelf een rol toebedeelt en morele oordelen velt.

Literatuur

  • Breton, André & Philppe Soupault, Magnetische velden 1919/2002, Sea Urchin, 1e ed.
  • Calcar, E. V.  Op de grenzen van twee werelden, 1881, H.C.van Calcar, 1e ed.
  • Cladder, J.M. & J.W.M. Lens, Moderne hypnotherapie, 1985, Swets & Zeitlinger, 1e  ed.
  • Edelstien, M.G., Trauma en Trance, 1984, De Toorts, 1e ed.
  • Eijnatten, J. van De ideeënwereld van Willem Bilderdijk (1756 – 1831), 1998, 1e ed.
  • Gerlach, H.   Tussen Don en Wolga. Onder hypnose herschreven oorlogs-roman, 1961, De boekerij, Baarn, 5e ed. Göbel, J.S. Het toekomstig leven 1888-1921, Den Haag, 1e ed.
  • Goedhart, P.   Het spiritisme in de laatste vijftig jaren. z.d. (Plm. 1915), S.L. van Looy, Amsterdam, 1e ed., 337-352 pp., Artikel in het tijdschrift ‘Vragen van den dag’ Maandschrift voor Nederland en Koloniën.
  • Hart, O. v.d.   Trauma, Dissociatie en Hypnose Handboek, 1995, Swets & Zeitlinger, Lisse,3e ed.
  • Jelgersma, G. Het hysterisch stigma   Een psychopathologisch onderzoek, 1903, Scheltema & Holkema, Amsterdam, 1e ed.
  • Koster, S. Leerboek der hypnose met inbegrip der hypno-analyse, 1956, F. van Rossen, Amsterdam, 3e ed.
  • Litvinov, I. His masters voice  A detective story, 1973, Virago, London, 2 ed.
  • Maas,N.  Marcellus Emants, Voor mij blijft het leven een krankzinnigheid, 1995, L.J.Veen, 1e ed.
  • Madrid, Anth. Handleiding hechtingstherapie    De hereniging van moeder en kind, 2014, Free Musketeers, 1e ed.
  • Madrid, Anth. Hechten   Ervaringen van moeders en therapeuten met moeder-kind hechtingstherapie, 2014, Free Musketeers, 1e ed.
  • Myers, F.W.H. Human personality and its survival of bodily death, 1920, Longmans, Green, London, 2e ed.,
  • Morris, F., Hypnose voor jou en mij, 1981, De Toorts, 1e ed.
  • Renterghem, A.W. van  Autobiographie 2 delen 1993/1927, BTTE Zeeland Gazet, 2e ed.
  • Riko, A.J., Het onderzoek van spiritualistische verschijnselen en vreemde feiten, 1906, Gebr. Belinfante, ‘s Gravenhage, 1e ed.
  • Stead, W.T., Letters from Julia or Light from the Borderland, 1902, Grant Richards, London, 5e ed.
  • Stokvis, B. Hypnose in de geneeskundige practijk, 1953, De Tijdstroom, Lochem, 2e ed.
  • Woestijne, Karel v.d. 1878-1929 verzamelde gedichten, 1978, Elsevier Publishing, 2e ed.

Johan Eland

De prachtige regressietechieken leren kan in de OMNI hypnotherapieopleiding.