Schilderij Wagner over Aflaten

Biecht & boete in hypnose: de toptien van Ayla

Ayla Oostrom zette de tien belangrijkste vooroordelen over hypnose op een rijtje.
De uit de natuur opgetekende vooroordelen zijn weinig onderbouwde stellingen maar elk verwoordt een vrees waarvan de oorsprong nog niet is achterhaald. Vermoedelijk zijn zulke angsten terug te voeren op sociale, culturele en godsdienstige gebruiken in voorbije tijden.
Als we Ayla’s vooroordelen-toptien clusteren in samenhangende groepjes tekenen zich drie thema’s af. Cluster a gaat over de hypnotisant zelf met als thema ‘Ik kan niet worden gehypnotiseerd. Zie’hier. (Om het bericht te lezen, meld je aan voor een gratis lidmaatschap op de HypnoseCommunity.nl)

Van de overige vooroordelen gaan er vier over de hypnotiseur. Deze cluster b bestaat uit:

  1. Je bent in de macht van de hypnotiseur
  2. Hij laat je dingen doen die je niet wilt doen
  3. In hypnose kan hij je geheimen ontfutselen
  4. Hypnotiseurs hebben magische krachten

Deze cluster is onder te verdelen in de thema’s:

  1. Hij heeft magische krachten (10) en je bent in zijn macht.(4)
  2. Met de magische krachten kan hij je dingen laten doen die je niet wilt (5) en in hypnose kan hij je geheimen ontfutselen. (8)

a.) De magische krachten van de hypnotiseur (4+10)

In de voorganger van de moderne hypnose, het dierlijk magnetisme, lag het initiatief van de behandeling volledig bij de magnetiseur. Hij bezat het genezende fluïde en hij wist hoe het te gebruiken om de patiënt te genezen. Bovendien beschikte hij daarvoor over een flinke dosis wilskracht.
De magnetiseur was vaak een geneeskundige die behoorde tot een hogere klasse. Daardoor en door zijn grotere kennis van de wereld had hij een overwicht op degenen die hij magnetiseerde. Zijn maatschappelijke positie plaatste hem boven zijn patiënten en op gelijke hoogte met priesters en andere kerkelijke leiders.
Maar dit klassenverschil was niet het enige dat hij deelde met kerkelijke functionarissen. Het dierlijk magnetisme dat hij bestuurde was net zo min zintuiglijk waarneembaar als de goddelijke macht waarop de clerus zich beriep.
Daarbij mag niet vergeten worden dat magnetiseurs vaak opmerkelijke successen boekten die niet zozeer verklaard werden door een sluitende theorie maar vooral door de talenten van de behandelaar. Ook daardoor steeg zijn aanzien.
In weerwil van de  afwijzing door de kerk van het magnetisme leken de theoretische verklaringen van het magnetisme en de bijbehorende rituelen  veel op kerkelijke gebruiken zoals bidden, handoplegging en zegenende bewegingen.
Bedenker van de theorie van het dierlijk magnetisme en de grondlegger van de wereldwijde beweging die haar verspreidde was Anton Mesmer. Hij greep terug op andere, veel oudere, gebruiken die in religieuze gebruiken opgenomen waren. Dat waren bijvoorbeeld muziek en het gebruik van spiegels om het magnetisme te manipuleren zoals pelgrims Gods genadestralen verzamelden. Het idee om het magnetisme te verspreiden met parfum leek wel erg op het branden van wierook in de kerk.
Dat alles leidde tot een status van de magnetiserende arts die vergelijkbaar was met het priesterlijke aanzien. Het betekende dat de patiënt zeer afhankelijk van de dokter was.
Nadat onderzoekers als James Braid hadden vastgesteld dat het fluïde helemaal niet bestond viel de fysieke grondslag van de machtspositie van de magnetiseur weg.
De behandelaar kon niet langer een magische kracht toegeschreven worden.
De behaalde successen werden verklaard met de verbeeldingskracht van de patiënt.
De magnetiseur en zijn fluïde werden vervangen door de hypnotiseur en de verbeelding van de patiënt. Zo kreeg de patiënt een actieve rol en werd hij meer gelijkwaardig aan de hypnotiseur. Zonder de medewerking van de patiënt bereikt de hypnotiseur helemaal niets.
Hoewel het dierlijk magnetisme uitgespeeld raakte en werd opgevolgd door de hypnotiserende dokter bleek de langdurige overtuiging dat de magnetiseur, nu de hypnotiseur, de zaak bestierde moeilijk te veranderen.
Nog in 1937 schreef dokter Berthold Stokvis:  “… In breede kringen, ook in die van natuurwetenschappelijk en philosophisch gevormde personen, doet tegenwoordig nog de opvatting opgeld, dat de uitoefening der hypnose berust op het bezit van een bijzonder vermogen en aldus beperkt blijft tot bepaalde personen, die daartoe een specifieke gave bezitten. Het is het denkbeeld, dat de „hypnotiseur” over bijzondere krachten beschikt, die wellicht van zijn handen of hersenen uit op den mensch of de zieke organen uitstralen en zoo noodig zelfs uit de verte op niet aanwezige personen kunnen worden aangewend.
Wanneer het hypnotiseeren werkelijk hierop berustte, dan zouden wij, volgens onze hierboven opgestelde definitie in het geheel niet meer van een psychische therapie kunnen spreken, doch slechts vaneen physische, wier energie en werkwijze bovendien onbegrijpelijk en onbewezen zijn….”
Stokvis (in zijn proefschrift ‘Bloeddruk’) betoogt: “…De hypnose „tegen den wil van den patiënt” is m.i. niet afhankelijk van den wil of de „concentratie” van den hypnotisator, veeleer komt de hypnose onder dergelijke omstandigheden tot stand, doordat de patiënt zich niet weet los te maken van de geheime vrees en de angstige verwachting, toch onder invloed te komen, waarbij het innerlijk weerstreven van geen beteekenis is. Tot een soortgelijke uitspraak is ook Levy-Suhl gekomen.
Daarmee waren er paralellen met de clerus in tijden dat de meeste mensen niet konden lezen en er weinig kennis (in de landstaal) beschikbaar was.

2.) Dingen doen die je niet wilt doen  (5+8)

5 De hypnotiseur laat je dingen doen die je niet wilt en

8 In hypnose kan hij je geheimen ontfutselen.

Wie vasthoudt aan de bovennatuurlijke krachten van de magnetiseur kan bij zijn opvolger, de hypnotiseur, blijven geloven in de bijbehorende vooroordelen.
Want alleen dan blijft het geloofwaardig dat de hypnotiseur met magische krachten anderen dingen kan laten doen waartoe zij niet zelf hebben besloten. In dit kader is het interessant te weten waarom de patiënt vreest dat de hypnotiseur zijn talenten zou willen gebruiken voor boosaardige doeleinden in plaats van goede werken. Waaraan verdient die deze achterdocht?
Deze twee vooroordelen zijn in wezen hetzelfde. Het laten ontfutselen van een geheim is per definitie een activiteit waartoe de patiënt niet zelf heeft beslist. Hij doet dat tegen zijn zin.

De vervanging van de magnetiseur door de hypnotiseur

De teloorgang van de fluïde-theorie en de opkomst van de hypnose verhinderde niet het voortbestaan van de connotatie met de christelijke godsdienst en haar gebruiken. Door een gebrekkige kennis van zaken in een tijd waarin menigeen niet kon lezen en schrijven zag men de hypnotiseur verwant aan de magnetiseur en bleef men paralellen zien met de nog machtige clerus.
Een overeenkomst met een kerkelijke gebruik is kennelijk ook de gedwongen biecht.
Mensen die bezwaar maken tegen het ontfutselen van hun geheimen bevinden zich daarmee in het gezelschap van de grote kerkhervormers Johannes Calvijn (1509-1564) en Maarten Luther (1483 -1556).
De biecht is het kerkelijk gebruik waarin een gelovige zijn zonden belijdt aan een priester (biechtvader). Het is het sacrament van boete en verzoening en daarom kan een priester, in Christus’ naam zonden vergeven. De biecht is gebaseerd op hetgeen Jezus tegen zijn Apostelen zei op de dag van Zijn verrijzenis: ‘Aan wie ge zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven.’ (Joh. 20, 23)

Oorbiecht

Op straffe van hel en vagevuur – de plek waar doden wachten op hun veroordeling- werden alle Christenen gedwongen hun zonden aan de priester op te biechten. Aanvankelijk was de biecht gezamenlijk en dus openbaar. In de 6e en 7e eeuw werd de privébiecht ingevoerd. Eerst alleen in kloosters maar later ook voor het volk. Ook vanaf de 5e eeuw begon de katholieke kerk de dagelijkse zonden te vergeven. Christenen die een dergelijke misstap hadden begaan, konden deze biechten bij een bisschop. Daarna volgde vergeving en moesten zij als boetedoening een bepaalde religieuze taak verrichten. Dit varieerde van bidden tot het maken van een pelgrimstocht. Met de biecht en boetedoening konden gelovigen zich redden van een veroordeling tot het vagevuur.

Misbruik

In de loop der eeuwen ontstond onvrede met de privébiecht of wel de oorbiecht. Niet in de laatste plaats door het misbruik van de biecht en het daaraan verbonden aflatensysteem.
Vanaf de zevende eeuw werden zonden en boeten ook genoteerd in zogenoemde boetboeken. Voor de zonden moest geboet worden door een verblijf in het vagevuur maar die straftijd kon verminderd worden met een aflaat. Dat was een schriftelijk bewijs dat je verdiende met goede werken zoals bidden, een bedevaart, aalmoezen, vasten of een geldbedrag.
Maar aflaten bleven niet altijd bezit van de zondaar. Er ontstond een levendige handel. Ze werden verhandeld of geruild voor financiële bijdragen aan de bouw van kerken of scholen. Lokale geestelijken beloonden religieuze werken en activiteiten met aflaatbewijzen voor toekomstige zonden. Zwarte handel in aflaatbrieven die beloofden dat men hiermee doodzonden af kon kopen leverde flinke bedragen op. Berucht waren benden die reizigers van hun aflaten beroofden.
Dit alles was natuurlijk strijdig met de kerkelijke leer die voorschreef dat een aflaat alleen gold voor dagelijkse zonden die al opgebiecht waren.
Met de verplichte jaarlijkse oorbiecht – afgekondigd door het vierde concilie van Lateranen  in 1215 – verwierven de priesters een middel om een persoonlijk en intiem toezicht te houden op elke gelovige. Die priesters werden in deze taak bijgestaan, en vaak ook vervangen, door de troepen van de paus zoals religieuze bedelorden, de franciscanen en dominicanen. Zij waren de experts van boetedoening en prediking en kregen vanaf 1222 van de paus mandaat om een nieuwe inquisitie te beginnen. Direct na het besluit over de verplichte biecht en boete verschenen talrijke handboeken ten dienste van de biechtvaders met nieuwe tarieven en mogelijkheden om de biechtelingen te ondervragen, zijn diepste bedoelingen te achterhalen en zijn zonden te laten bekennen.(Schmitt,1988)
Ook zonder formeel voorgeschreven plicht om te biechten was de sociale en morele druk om zich te houden aan de kerkregels eeuwenlang onvoorstelbaar groot. Door weigering plaatsten mensen zichzelf buiten de kerkelijke invloed en uitstoting door de kerk was in veel gevallen gelijk aan maatschappelijke verstoting. In tijden van nood bleef men verstoken van bijstand en zonder lidmaatschap van een kerk was uitsluiting van werk en maatschappelijke functies eeuwenlang een geaccepteerde reden.
Ketterse opvattingen waren bovendien ook een extra risico in de tijd van de heksenvervolging. (Heinrich Kramer, de schrijver van de Malleus Maleficarum (de heksenhamer, 1485-1486) meende dat je door te bidden en te biechten van de heksenbetovering af kon komen. Bron

Daarmee werd de biecht nog meer beladen met beloning of straf. Door je af te zetten tegen bidden en biechten maakte je jezelf verdacht.
De kerkhervormers Calvijn en Luther zagen weliswaar een heilzame werking in het biechten maar verwierpen het gedwongen karakter ervan en vooral de misstanden met de aflaten.
Van de 95 stellingen waarin Luther in 1518 zijn kritiek op de kerk uitte gaan er veel over de aflatengekte.
Luther protesteerde in het bijzonder tegen de handel van Johann Tetzel (1465-1519). Hij verkocht jubileumaflaten waarvan de opbrengst bedoeld was voor de nieuwbouw van de Sint-Pieterskerk. Deze aflaten verkocht hij ook aan nabestaanden die daarmee hun dode geliefden een paar jaar vagevuur konden besparen.

Enkele van Luthers stellingen luidden:

“(Stelling 27) Het is puur menselijk gedoe, als men beweert, dat de ziel uit het vagevuur omhoogschiet, zodra de klank van het geld in de kist rinkelt.”
“(57.) Blijkbaar gaat het hier niet om tijdelijke goederen, want die zouden door velen van de predikers niet zo makkelijk met volle handen uitgedeeld worden, die zouden ze eerder inzamelen”

Los van dit misbruik kwam er later ook kritiek op het biechten en boeten uit niet-katholieke kringen. Daar vond men dat de RK-priesters op de stoel van God gingen zitten: ‘Deze oorbiecht maakte de priesters tot heeren over de Christenen, terwijl zij „niet als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als voorbeelden der kudde” behoorden te zijn (1 Petr. 5:3) en aan de andere zijde werden velen tot lichtzinnigheid en huichelarij verleid. In schijnheilig berouw werden dikwijls onbeduidende fouten aan de geestelijken medegedeeld, maar het ergste werd verzwegen.’ BRON

In 1889 stelden Nederlandse, Duitse en Zwitserse bisschoppen in Utrecht een permanente bisschoppenconferentie in, de ‘Unie van Utrecht’, en erkenden de vrijheid van geloof, eredienst, drukpers en wetenschap. Ook besloten ze tot afschaffing van gedwongen biecht en vasten. Zij scheidden zich af als de Oudkatholieke kerk.
Ook recenter voorbeelden van misbruik van het biechten zijn bekend:
Zo vermeldt Herman van Rens in zijn artikel over de massamoorden in 1936, tijdens de eerste maanden van de Spaanse Burgeroorlog (2009):
“… Andere priesters vergezelden de milities om de slachtoffers vóór hun executie een gedwongen biecht af te nemen. De voornaamste steun bood de Kerk door een solide ideologische basis te leveren aan het regime van de generaals en aan het geweld.’ BRON

“..Via ingezonden brieven kwamen veel klachten bij de krant binnen over dorpspastoors, die zich nadrukkelijk inlieten met politiek. De pastoor van Peleagonzalo zou in de biechtstoel aan jonge mensen alleen vragen op wie hun ouders hadden gestemd..”

 Angst is een slechte raadgever’ soms zelfs helemaal geen raadgever.

De discussie over biecht en aflaten duurde eeuwen en ging over niets minder dan het eeuwige leven, het vagevuur of eeuwig branden in de hel.
Wellicht voor menig theoloog een boeiende theoretische discussie, voor de meeste eenvoudige gelovigen betekende het een gruwelijke dwangpositie. Zij moesten kiezen uit het biechten van hun zonden en zich uitleveren aan de willekeur van de geestelijke of niet biechten gevolgd door een zekere uitstoting uit de kerk en eeuwige verdoemenis.
De discussie duurde eeuwen of anders uitgedrukt: duurde vele generaties.
Van generatie op generatie werd dezelfde angst gevoeld. Elk individu van elke generatie ondervond de dagelijkse stress van zonde, biechten of niet biechten en de opgelegde boetedoeningen.

Heeft zo’n extreme periode van ononderbroken angst en stress gevolgen?

Fisher, Erdelez en McKechnie, (2005) onderzochten misvattingen over hypnose. Een van de oorzaken die ze vonden waren historische culturele mythologische reminiscenties in het collectief cultureel geheugen. Die zouden de publieke opinie over hypnose beinvloeden.
Deze elementen zijn volgens hen terug te voeren op de moderne geschiedenis van hypnose. De ideeën en werkwijzen van prominente figuren zoals Mesmer, Puységur, Braid, Charcot en Freud, zouden vaak de basis zijn van misvattingen over hypnose. Wat ooit gewoon was is intussen achterhaald maar de culturele voetafdruk bleef bestaan, meent het onderzoekerstrio. In het rijtje van Fisher e.a. horen ook reminiscenties aan godsdienstige gebruiken. Die bestaan langer betreffen meer mensen en grijpen dieper in het persoonlijke leven in.
Inmiddels is genoegzaam aangetoond dat de theorie van de Britse professor Marcus Pembrey. klopt. Hij beweerde dat de invloed van omgevingstoestanden op iemand overdraagbaar is op de volgende generaties. Dat werd bevestigd door de Zweed Lars Olov Bygren. Hij toonde met gegevens en cijfers uit het Zweeds bevolkingsregister aan dat perioden van relatieve hongersnood bij een eerste generatie systematisch meer diabetes bij de derde generatie tot gevolg had.
Epigenetica bestudeert de subtiele invloed van omgevingsfactoren, zoals stress, op het dna.
Er zijn sterke aanwijzingen dat stress invloed heeft op zogeheten epigenetische processen in de hersenstam. Deze processen stimuleren de ontwikkeling van ziekte al in een vroege fase. Inmiddels kennen we het mechanisme dat daarvoor zorgt. Bepaalde ervaringen of omstandigheden kunnen ervoor zorgen dat een bepaald gen ‘aan’ of ‘uit’ staat of minder actief is. Zulke epigenetische veranderingen worden gezien als een razendsnelle aanpassing aan de omgeving.
‘Zo’n mechanisme zou kunnen verklaren hoe vroege stressvolle ervaringen ‘onder de huid kruipen’.  BRON  .Epigenetische veranderingen ontstonden ook tijdens de hongerwinter in 1944-1945. Het effect daarvan op zwangere vrouwen is onderzocht. Sommige ‘groei’genen bleken anders te staan afgesteld zoals bij het IFG2-gen. Kinderen van die vrouwen kregen op latere leeftijd gezondheidsproblemen, zoals overgewicht, diabetes, een hoog cholesterol en meer kans op hart- en vaataandoeningen.
Uit het systemisch werken weten we dat epigenetische effecten zeven generat

Broeder Johann Tetzel verkoopt aflaten (J.D.L. Franz Wagner, 19e-eeuws schilderij)

ies doorgegeven kunnen worden. Experimenten met lintwormen komen zelfs tot veertien generaties. BRON.   Sinds de invoering van de biecht in de 6e eeuw hebben ruim 55 generaties ononderbroken de stress daarvan ondergaan. In dat licht bezien is enige bezorgdheid over geheimhouding niet vreemd.

Stelling 1: Vanaf Mesmer hebben magnetiseurs overeenkomsten met priesters en kerkgebruiken benut. Daarom is het niet vreemd als mensen in hun nazaten die eigenschappen veronderstellen.

Stelling 2. Als de kerkelijke evenknie van de magnetiseurs het eeuwige leven belooft mag je van magnetiseurs minstens een medisch wonder verwachten.

Stelling 3. Als de kerkelijke evenknie van de hypnotiseur op straffe van hellevuur de biecht afneemt is het niet gek om van hypnotiseurs ook enige nieuwsgierigheid te verwachten

Literatuur

Fisher, K. E., Erdelez, S., & McKechnie, L. (2005). Theories of information behavior. Medford, NJ: Information Today

J.C. Schmitt, Bijgeloof in de middeleeuwen, SUN, 1988

© 2021 Johan Eland