vrolijke mensen

Reparatietherapie? Hypnose en seksualiteit

 

Over hypnose en seksualiteit: Toegegeven, als homo kun je beter niet in Rusland zijn. In de aanloop van de Olympische spelen laten steeds meer politieke leiders president Poetin weten dat ze zijn homowetten maar niks vinden. Ook Amerika laat zich niet onbetuigd bij deze protesten en wijzen fijntjes op het aantal staten waar het homohuwelijk inmiddels is geaccepteerd. Griezelig stil blijft het daar over de groeiende beweging, veelal christelijke gestoeld, die homos wil genezen. En wie niet wil genezen moet toch genezen worden vinden deze therapeuten en psychiaters.

Cartoon pray your gay awayKan dat eigenlijk wel?

Vooral de reparatietherapie ligt onder vuur.Video over eparatietherapie gaat ervan uit dat homoseksualiteit en transgenderisme kunnen worden genezen. Vele reparatietherapiekampen worden georganiseerd waarheen tieners door hun ouders worden gestuurd om te genezen van hun homoseksualiteit. Sommige kampen zijn opzettelijk gelegen buiten de Verenigde Staten om de Amerikaanse wetgever te ontlopen want het gaat er nogal onorthodox aan toe. De transgendertherapeuten schromen niet om jonge jongens hardhandig te dwingen hun ‘Barbie-gedrag’ af te zweren. Deze inspanningen om te jonge kinderen rigide genderrollen op te dringen zijn griezelig vergelijkbaar met de praktijken van gay “conversietherapie.” Steeds meer zelfmoorden worden gemeld en de protesten worden luider.

Aanleiding om eens te kijken wat in Europa zoal gedaan is met hypnose is op dit gebied.

Een voorproefje uit het hoofdstuk ‘Hypnose & seksualiteit’ uit het hypnose-geschiedenisboek dat Johan Eland eind van dit jaar publiceert.

De problemen op seksueel gebied na de 20ste eeuw verschillen flink van de negentiende eeuw. Is het vanaf het eind van de 20ste eeuw de wens om seksualiteit te liberaliseren en te ontdoen van knellende sociale keurslijven, daarvoor was dat een, bijna perverse, toekomstdroom van enkele vooruitstrevenden. Vanaf de 20ste eeuw gaan mensen met seksuele problemen steeds makkelijker naar huisarts, uroloog, gynaecoloog of psychiater. En de klachten zijn anders. In tegenstelling tot de seksuele problemen in de 19e eeuw gaat het nu om klachten waar vooral de patiënt zelf last van heeft zoals verminderde seksuele lust, vaginisme, impotentie. Ook gevolgen van seksuele mishandeling worden niet meer stelselmatig verzwegen.

Tusschen den knieën

Kaft van het boek Fascination door John B Newman MDHypnose en daarvoor het magnetisme hebben altijd een moeizame relatie gehad met seksualiteit. Dat heeft verschillende oorzaken waaronder niet op de laatste plaats de één op één behandeling. De magnetiseur, bijna altijd een man, bestrijkt de patiënt, vaak een vrouw, over het hele lichaam dan wel van zeer nabij. Een andere gangbare methode is waarbij de magnetiseur de knieën van zijn patiënt tussen de zijne klemt en haar bij de duimen vast houdt en langdurig aanstaart. Floris Voltelen liet ons een prikkelende beschrijving van een behandeling na. Ook het idee dat de behandelaar de wil van zijn patiënt kan overnemen spreekt velen tot de verbeelding.

In zijn gloriedagen in Frankrijk geeft Mesmer zijn behandelingen ook als groepstherapie. Hij richt in een appartement aan de Place Vendome een zaal in met geluiddempende tapijten, rijkelijk voorzien van allerlei astrologische symboliek. Spiegels aan de wand, muziek en parfum moeten bijdragen aan het krachtig circuleren van het aanwezige fluïdum. In een bijna gewijde sfeer behandelt hij, of zijn leerlingen, de vaak adellijke en invloedrijke, veelal vrouwelijke, patiënten.

Om meerdere mensen tegelijk te kunnen behandelen ontwikkelt Mesmer de zgn. ‘baquet’. Om met elkaars fluïdum een krachtige keten te vormen worden de patiënten soms met een koord met elkaar verbonden. Als dat niet werkt komt de meester zelf tevoorschijn. Hij kijkt zijn patiënten doordringend aan en met z’n hand of gemesmeriseerde staf raakt hij de zieke even aan. Meestal is dat genoeg om de gewenste heilzame crisis op te roepen.  Sommige patiënten worden stuiptrekkend en schreeuwend door Antoine, de zaalknecht, weggedragen naar de crisiskamer. Hoe het haar in dat kamertje vergaat wordt aan de fantasie van de toeschouwers overgelaten. En die verbeelding werkt op volle toeren.

Geheim rapport, eerzame vrouwen en verwijfde mannen 

Tegenstanders van het magnetisme wakkeren maar al te graag deze seksuele verdachtmakingen aan. Het rapport van de commissie Franklin wordt begeleid door een vertrouwelijk rapport aan de Koning. Hierin uit de commissie haar ongerustheid over de morele implicaties van het mesmerisme. Gedetailleerd beschrijft ze hoe het fysieke contact tussen magnetiseur en de veelal vrouwelijk patiënt verloopt. Vooruitlopend op het latere overdracht-principe in psychoanalyse en hypnose, wijst ze erop dat de vrouwelijke patiënt vaak een sterke emotionele band met haar behandelaar opbouwt. Wel benadrukt de commissie in haar geheime rapport dat dokter d’Eslon op geen enkele wijze van dergelijke gevoelens van zijn patiënten misbruik maakt. Maar andere geneeskundigen zouden minder scrupules kunnen hebben en zo vinden de commissieleden dat, zelfs al doen deze mesmerist-artsen geen kwaad, ze toch verantwoordelijk zijn voor hetgeen anderen door hun leer zouden kunnen doen.

Pas in 1791, als het rapport van Franklin en de zijnen in het Nederlands verschijnt, ontsteekt  de Nederlandse hoogleraar  F.J. Voltelen in woede. Hij volgt de commissie Franklin en noemt Mesmers theorie en praktijk een sprookje en een frauduleuze uitvinding. Doelend op zowel Mesmer  spreekt hij over schandelijke bedriegerijen. Hij ziet vooral de eerzame vrouwen, meisjes en verwijfde mannen bedreigd en beschrijft hoe de in Rotterdam en Den Haag optredende Fransman Niphond dat bewerkstelligt: ”…Hij naamelijk, dien de kunstverrichting was toevertrouwd, plaatste zijne hand op de bovenbuikzijde, met de vingers gestrekt naar den navel, daalde vervolgens met deeze zijne hand, onder eene zachte drukking, neder langs den onderbuik, lendenen en liezen, en wreef of kittelde deeze deelen op die wijze, somtijds uuren lang, – eene bewerking die men manipulatie of betasting noemt.”

Voltelen schrijft verder: ‘Door het woord Manipulatie of betasting, in deeze Redevoering gebruikt, wordt, wel is waar, in de allereerste plaats en voornamenlijk verstaan die bestrijking of bevoeling, die den Lijder zelve plaatselijk aanraakt, doch echter niet uitgeslooten die bijzondere wijze, welke men naderhand in plaatze der eerste heeft ingevoerd, om de oppervlakte van ’t Lichaam zelve niet aanteraaken; eene geneeswijze, die, zo zij de natuurlijke gevoelens van een eerbaar gemoed zomtijds minder kwetst, aan den anderen kant een sterker bewijs schijnt opteleeveren van den rol, dien de verbeeldingskracht in dit alles speelt, gelijk bij het verslag van de leden der Academie te Parijs reeds te recht is aangemerkt.”

Homoseksualiteit, hypnose & literatuur

Nog moeilijker dan hypnose en heteroseksualiteit ligt de combinatie homoseksualiteit en hypnose.

In de jaren 1913 en 1914 schrijft E.M. Forster de roman ‘Maurice’. Hierin beschrijft hij de erotische verhouding van twee mannelijke studenten in Cambridge. Hij laat zien hoe men in de eerste jaren van de twintigste eeuw denkt over homoseksualiteit en welke methoden ter onderdrukking of genezing worden gebruikt. Zo zoekt een van de jongens in zijn wanhoop contact met een hypnotiserende arts om hem af te helpen van zijn homoseksualiteit. Hoe onverdraagzaam men nog is ondervindt Foster zelf. Hij geeft zijn roman het motto mee ‘Opgedragen aan een gelukkiger jaar’. Dat gelukkiger jaar heeft hijzelf niet mogen beleven. Pas na zijn dood worden de strafwetten tegen homoseksuelen verzacht en mag zijn ‘Maurice’ gepubliceerd worden. Dat gebeurd in 1971 en het moest nog duren tot 1988 voordat er een Nederlandse vertaling in de winkels lag.

De tijd waarin Forster zijn Maurice schrijft is ook de periode waarin de emancipatie van homofielen schoorvoetend op gang komt. In Duitsland is het Magnus Hirschfeld die daarin het voortouw neemt. Hirschfeld was voorzitter van het  Wissenschaftlich-Humanitären Komitees” (WhK) dat ijverde voor een homovriendelijker samenleving. In 1907 biedt het WhK een petitie aan aan de Duitse Reichstag om wijziging te bepleiten van de tegen homoseksuelen gerichte paragraaf 175 van het Duitse Strafwetboek, waar een gevangenisstraf staat op seksueel contact tussen twee mensen van hetzelfde geslacht.

De petitie was ondertekend door 7 mannen die samen “Der Vorstand des Wissenschaftlich-Humanitären Komitees” vormen. Daaronder zijn twee Nederlanders . Een van hen is Jhr. Mr. J.A. Schorer en de andere is Officier van Gezondheid, le klasse der Koninklijke Nederlandse Marine Dr. L. S. A. M. von Römer.

Ook in Nederland

Deze twee waren, met onder meer hypnotiserend schrijver-arts Arnold Aletrino, de hoofdrolspelers aan de kant van de emancipatorische beweging in Nederland. In Nederland waren homoseksuele contacten tussen twee toestemmende meerderjarige partners tot 1911 niet strafbaar. Minister Nelissen diende op 7 Mei 1909 een wetsontwerp in tot bestrijding van de zedeloosheid. Het beoogde de strafbaarstelling van seksuele omgang van meerderjarigen met minderjarigen. Dit wetsontwerp werd overgenomen door Minister Regout maar die veranderde het in voor homofielen ongunstige zin door het te verengen tot seksuele omgang van meerderjarigen en minderjarigen van hetzelfde geslacht. Dat wetsontwerp werd in 1911 met een kleine meerderheid door de Tweede Kamer aangenomen en ging de geschiedenis in als het beruchte artikel 248 bis Wetboek van Strafrecht.

Het voor homoseksuelen zo noodlottige artikel was een doorn in het oog van Schorer. In 1912 richtte hij daarom het ´Nederland Wetenschappelijk Humanitair Komitee´ (NWHK) op met slechts een paar medestanders, zoals dr. L.S.A.M. von Römer, dr. A. Aletrino. Ook psycholoog M. J. J. Exler, schrijver van de eerste ‘homoroman’ ,,Levensleed” sloot zich aan.

Als reactie op de voorgenomen wetswijziging, geeft het NWHK een brochure uit met de titel ‘Wat iedereen behoort te weten omtrent Uranisme’. Daarin worden Kamerleden opgeroepen tegen deze nieuwe wet te stemmen. Op de voorkant van de brochure staat vermeldt dat zij is ondertekend door ‘tal van welbekende personen’. Niet meer dan 33 kunstenaars en artsen hebben het aangedurfd hun naam te vermelden. Onder hen is ook A.W. van Renterghem, arts te Amsterdam. Andere artsen onder de oproep waren zenuwarts Julius de Boer, Dr. H.k. Th. Herman, L. Heyerman en Magnus Hirschfeld. Het is een tijd waarin van Renterghem zich verdiept in de psychoanalyse op het moment waarop het psychoanalytisch congres aanstaande was en hij overwoog zich aan te melden voor een analyse bij Freud of Jung. Een tijd waarin de wetenschappelijke discussie sterk gekleurd wordt door seksualiteit.

Luciën Römers is ook een bekende in het hypnosewereldje. Hij werkt na zijn afstuderen in 1903 onder meer bij M. Hirschfeld en Albert Moll, en de dokters F. van Eeden, A.W. van Renterghem en A.de Jong. Bij de eerste twee verzekert hij zich van de modernste seksuologische inzichten van zijn tijd. Zijn werk bij Moll en de drie Nederlandse artsen leverde hem de best denkbare opleiding in hypnosetherapie op. Bovendien verwerft Römers  bij de professoren G. Jelgersma en C. Winkler de nodige neurologische kennis. Tussen 1903 en 1906 praktiseerde Römers als zenuwarts in Amsterdam. Römer verwerft zich als voorvechter van erkenning van homoseksuelen, de bijnaam ‘Hollandse Hirschfeld’. Zijn omvangrijke artikel over de androgyne voorstelling van de hoogste godheid in verschillende tijden en culturen trekt de aandacht van Louis Couperus. Die schrijft in die tijd zijn ‘homoseksuele roman ‘Berg van Licht’ waarin de androgyne keizer-priester Helegabalus voorkomt. Couperus nam contact op met Römer en als ‘De Berg van Licht’ in 1906 klaar is stuurt hij Römer als een van de weinigen een presentexemplaar toe.

Wanneer Albert van Renterghem en August Forel elkaar in augustus 1889 tijdens het Parijse congres ontmoetten hebben ze ongetwijfeld veel gemeenschappelijks te bespreken. In juli van het jaar daarop bezoeken van Renterghem en zijn vrouw tijdens een vakantiereis naar Zwitserland August Forel die op dat moment logeert bij zijn zieke moeder te Morges. Ze worden daar hartelijk ontvangen en natuurlijk  komt daar de hypnotische suggestietherapie ter sprake maar ook de anti-alcoholbeweging, de toekomst van de psychotherapie, de bestudering van mieren en de dosimetrie zijn gespreksstof. Bovendien komen ook hun standpunten over de seksuele moraal aardig overeen. Dat laatste blijkt bij de uitgave in 1907 van de Nederlandse uitgave van het ‘Het Sexueele Vraagstuk’. “Moet je dat wel doen” was de retorische vraag die van Renterghem zich in het voorwoord stelde. “Moet je zo’n boek wel in handen geven van jonge lieden? ”. ”Wel degelijk”, luidt zijn antwoord. “Onbewimpeld antwoord ik: ja ! Ik acht het goed te breken met de tot nu toe heerschende gewoonte, om meisjes die volwassen zijn, onkundig te laten met de werkelijkheid van het geslachtsleven. Eene eenvoudige schildering van de daadzaken, gegeven door een hoogstaand wetenschappelijk man als Forel, kan niet als gunstig werken op haar verstands- en gemoedsleven. Wat winnen wij met het onderhouden van het conventioneele doodzwijgen van toestanden die, als zij gekend en begrepen werden voor het huwelijk, menige jonge vrouw veel ellende en bitter leed besparen zou daarna.”

Maar toch….;

Maar toch! Acceptatie was mooi maar genezen nog mooier, meenden veel geneeskundigen. Rond 1900 is bijna iedereen het er over eens dat homoseksualiteit een afwijking is die genezen moet kunnen worden. Nogal wat homoseksuelen, zoals in ‘Maurice’ van Forster, vinden dat zelf ook, al was het maar omdat ze van echte acceptatie nog bitter weinig merken.

En zo geviel het dat hypnose, nazaat van het magnetisme en zelf mikpunt van homoseksuele verdachtmakingen, ingezet werd voor de bestrijding van homoseksualiteit. Aangevuurd door kerk, politici en juristen springen talrijke artsen in dit gat van de medische markt: Schrenck Notzing, Krafft-Ebing, Albert Moll en August Forel om maar eens een paar Duitstaligen met internationale faam uit de hypnosegeschiedenis te noemen. Ook in Frankrijk zien we voortrekkers zoals Edgar Bérillon.

In Nederland zien we eveneens een grote drang tot genezen van onanie en homofilie. Als het gaat om hypnose zijn daar van Renterghem, de Jong en Römer. Van Renterghem heeft in zijn wijd verspreide statistische overzichten cijfers nagelaten. In zijn “Statistique de la deuxième periode 1889-1893” komen slechts spaarzaam patiënten met seksuele problemen voor. Een vrouw met erotomanie en een met nymfomanie alsmede een man met névrosthenie sexuelle en een viertal onanisten zijn de hele oogst.

De Duitse psychiater Krafft-Ebing is vooral bekend door zijn studies over seksualiteit die hij in 1886 publiceert in zijn boek ’Psychopathia Sexualis’. De Nederlandse vertaling komt in 1896-1897. Een tweede druk volgt in 1900 onder de titel: Leerboek der zielsziekten van het geslachtsleven vooral met het oog op de tegennatuurlijke geslachtsdrift. Met 191 waarnemingen over sadisme enz.  Naar de 9e Duitsche uitg. der Psychopathia Sexualis. Wie er voor de vertaling zorgde blijft onvermeld.

Aanvankelijk meent Krafft-Ebing dat hypnose het enige redmiddel is om homoseksualiteit te genezen. Hulpmiddelen kunnen ook zijn de hydrotherapie en kuurbaden. Een ander recept van hem om de homoseksuele afwijking te keren is het ‘heteroseksueel’ huwelijk. De daarmee samenhangende ‘gezonde’ seks zorgt ervoor dat de homoseksualiteit uitdooft. Later herziet Krafft-Ebing zijn visie en meent dat homoseksualiteit een aangeboren aangelegenheid is.

Hij pleit dan voor het afschaffen van de beruchte paragraaf 175. Hij vindt dat de ziekte alleen door geneeskundig onderzoek vastgesteld kan worden en waarschuwt dat een aanklacht alleen al voldoende is voor de maatschappelijke vernietiging van iemand. Andere argumenten zijn dat de ziekte zo’n sterke aandrang kent dat er sprake is van psychische dwang en strafbaarstelling meer kwaad aanricht dan nut heeft. Bovendien geeft strafbaarstelling ruim baan aan chantage. Eventueel zou men de leeftijd waarboven de seksuele omgang toegelaten wordt kunnen verhogen van 14 jaar naar 15. Een van de technieken die Krafft-Ebing gebruikt om zijn patiënten te hypnotiseren is het doorlopend aankijken van de patiënt waarbij hij soms beide handen vasthoudt.

Een belangrijk therapeutische hulpmiddel is de posthypnotische suggestie.:” De taak van de posthypnotische suggestie moet in zulke gevallen den drang naar zelfbevlekking en homo-sexueel gevoelens af- hetero-sexueele benevens het bewustzijn van vermogend te zijn aansuggereeren.” De gunstige resultaten bij gevallen van verworven contrair seksueel gevoel stemmen Krafft-Ebing optimistisch bij de gedachte aan de behandeling van de ‘ongelukkigen, die aangeboren belast zijn, eenigermate te kunnen helpen. Wel is waar, is de toestand hier een geheel andere, in zooverre een aangeboren abnormaliteit bestreden, een ziekelijk psycho-sexueel bestaan vernietigd en een nieuw gezond geschapen moet worden. Het gunstigst staan nog de verhoudingen bij psycho-sexueel hermaphroditisme, waar ten minste nog rudimenten van hetero-sexueel gevoel verstrekt en tot hun recht gebracht kunnen worden.”

Krafft-Ebing beweert dat zelfs bij de zwaarste gevallen van aangeboren contrair sexueel gevoel een behandeling met suggestie gevolg kan hebben. Het vervangen van homosexueel door heterosexueel zelfs met vermogen lukte volgens hem en zijn collega’s Wetterstrand, Bernheim, Müller en Schrenck-Notzing. Maar dat alles lukt slechts als de patiënt in een somnambule staat gebracht kan worden. Maar zo zegt Krafft-Ebing: “Voor illusies moet nietemin gewaarschuwd worden.” In 1892 verschijnt van Schrenck-Notzing een boek over het gebruik van de suggestietherapie bij ziekelijke verschijningen van de geslachtszin in het bijzonder de ‘conträren sexual-empfindung’.  (Die Suggestionstherapie bei krankhaften Erscheinungen des Geschlechtssinnes, mit besonderer Berücksichtigung der conträren Sexualempfindung.)

In een recensie voor het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde geeft Van Renterghem  zijn visie op homoseksualiteit en wat de medische wetenschap er mee moet aanvangen. Hij werpt de vraag op of Schrenck-Notzing er wel goed aan deed om een afzonderlijke studie te publiceren over geslachtsanomalieën in plaats van deze onder te brengen in een boek over constitutionele ziekten van het centraal zenuwstelsel en de hersenzwakte waarvan zij meestal verschijnselen zijn. Van Renterghem wijst daarbij op het succes van het ‘Psychopathia Sexualis’ van Krafft-Ebing dat in een paar jaar tijd meerdere keren herdrukt werd. “Dat” zo zegt van Renterghem ”geeft voedsel aan het vermoeden, dat allicht oprijst, of niet de pornographische belangstelling van een niet-medisch publiek tot dat succes heeft bijgedragen. Gaarne wil ik toegeven, dat het kwaad gesticht in het brein van niet-bevoegden door de lectuur van een ziekteleer van het geslachtsleven, niet kan opwegen tegen het werkelijk en onbestrijdbaar nut van deze studie voor den paedagoog, den practischen geneesheer, den psychiater en last but not least voor den rechter.”

Hij stelt vast dat de psychotherapie veld en erkenning wint. Tegelijkertijd meent hij dat de verschijnselen van seksuele anaesthesie en die van het uranisme der vrouw, minder uitgebreid zijn behandeld. Dat komt volgens hem doordat “zij in de medische praktijk noch in het sociale leven die ernstige beteekenis hebben welke aan de homosexualiteit van den man toekomt èn doordat deze anomalieën zeldzaam waargenomen worden.” Vooral omdat Schrenck-Notzing de problematiek behandelt uit het oogpunt van de suggestie-leer, kan diens boek bij van Renterghem geen kwaad meer doen. Immers, ..”door nihilisme dat nog voorheerscht in de therapie, blijven vele zieken – hun leven lang- ten prooi aan hun waanideeën en eindigen dikwijls, hetzij in een krankzinnigengesticht, hetzij in de gevangenis.” Uit de 70 ziektebeschrijvingen in het boek van Schrenck-Notzing concludeert van Renterghem dat weliswaar van de erfelijk bepaalde en de anatomisch bepaalde gevallen weinig te verwachten is met suggestietherapie, maar dat de 70 gevallen toch ook demonstreren dat de gelegenheidsoorzaken en opvoeding een grote rol spelen in de ziektewording der perverse geslachtsdrift, dan dat men tot heden toe heeft gemeend. Het gebruik van psychotherapie kan vooral daar nuttig zijn.

Het leeuwendeel van het boek bestaat uit bespreking van de verschillende vormen van perverse geslachtsdrift. Bedoeld daarmee wordt homoseksualiteit. Van Renterghem onderschrijft de aanbeveling van Schrenck Notzing om de genezing te bevestigen door gedurende een jaar daarna, met tussenpozen van 8 tot 14 dagen de hypnotische behandeling voort te zetten. Ook benadrukt hij dat dat dienstig is bij de suggestieve behandeling van alle zenuwlijden en meent zelfs dat de dokter steeds de vriend en steun moet blijven van de gewezen patiënt. Het is nodig hen van tijd tot tijd te zien of met hen te corresponderen zodat hij bij de eerste tekenen van ontmoediging of wilszwakte de hand kan reiken en recidive voorkomen. Van Renterghem wijst op A. Forel die zoveel succes heeft bij de behandeling van dipsomanen dat ook doet.

Van Renterghem doet dat zelf ook. Als een patiënte en haar vriendin in 1887 menen dat haar genezing te is danken aan het dierlijk magnetisme ontstaat een discussie en laat van Renterghem zich verleiden kennis te maken met de heer van Gulik, de president van de Spiritistische Vereeniging in de Warmoesstraat . Hij woont er een spiritistische seance bij en besluit dat het geheel bitter weinig indruk heeft gemaakt. Zijn animo om zich daar nog eens te vertonen is nul. Wel is hij geboeid door de vriendinnen die dit uitstapje hadden verzorgd: “Beide dames woonden samen, waren ,, des inseparables”,  hadden de liefde afgezworen, namelijk voor de man, gaven elkander al de affectie die in haar gemoed was besloten en leefden tevreden”. Beide vriendinnen bleven hun leven lang met van Renterghem in contact en zeer verknocht. Het is deze lankmoedige houding die van Renterghem kenmerkt. Leven en laten leven lijkt zijn motto. Hij constateert, soms met een glimlach, dan weer met een gefronste wenkbrauw, maar als het naar zijn oordeel geen actie behoeft gaat hij door en biedt onbevooroordeeld zijn diensten aan aan ieder die daarom vraagt. De constatering dat van Renterghem zich verdiept in de theorie van de genezing van de homoseksualiteit met hypnose en suggestie rechtvaardigt geenszins de gedachte dat hij daarmee een kruistocht tegen homoseksualiteit  maakt. Hij is voor alles een hypnosepionier die belangstelling heeft in de toepassing van suggestie en hypnose. Uit niets blijkt dat hij homopatiënten genezing trachtte op te dringen, uit niets blijkt dat hij ooit de geneeswijzen van Schrenck Notzing of Krafft-Ebing toepaste. Wel dat hij meerdere dames bijstond in hun problemen door ze te helpen een zinvol bestaan op te bouwen, vaak door het vinden van een dagelijkse bezigheid voor hen. Zoals voor Titia van der Tuuk (1854- 1939). Zij is een van de weinige homoseksuele vrouwen die in 1912 de petitie van het NWHK durft te ondertekenden.

Toch gelooft van Renterghem niet erg in de resultaten van psychotherapie bij homoseksualiteit .  . …”Om nu volkomen te zijn, zou de genezing van perverse geslachtsdrift moeten veronderstellen een algeheel uitgewischt-zijn van de herinneringsbeelden der homo-sexualiteit; zulks blijkt echter het geval niet te zijn. Men moet zich vergenoegen met het feit, dat deze beelden verbleekt zijn en teruggebracht tot een onschadelijk rudimentair bestaan, en dat de zieke zich onthoudt van alle onregelmatigheid in zijn geslachtsfunctien. Van Renterghem eindigt met de constatering dat Schrenck Notzing er in geslaagd is te bewijzen dat de suggestieve behandeling genezing kan brengen van deze “zoo betreurenswaardige afwijkingen der menschelijke natuur.” Het boek van Schrenck-Notzing is veel vertaald, beschreven en geciteerd. Eerder had hij in het Zeitschrift für Hypnotismus und verwandte psychologische Forschungen 1894 een uitgebreid artikel gepubliceerd over de psychische en suggestieve behandeling van neurasthenie waarbij inbegrepen waren seksuele afwijkingen. Met zijn werk zet Schrenck-Notzing seksualiteit en vooral homoseksualiteit als apart onderwerp op de agenda van de hypnotiserende artsen. In 1900 publiceert hij in het Zeitschrift een uitgebreid literatuuroverzicht over ‘die psychologie und psychopathologie der vita sexualis’ en wijst op de vroegere werken van Krafft-Ebing.

In de Geneeskundige Courant van 7 augustus 1892 staat een anoniem artikel waarin ingegaan wordt op het boek ‘Psychopathia Sexualis’ van R. Krafft-Ebing. De auteur heeft vooral belangstelling voor de beschrijving van een ‘homosexuaal’ die weliswaar van mannen droomde maar nooit homoseksueel verkeerd had. De man werd met hypnotische suggestie van zijn ‘perverse geslachtsdrift’ genezen. Volgens van Renterghem had het boek van Krafft-Ebing beter anders kunnen heten: ‘Pathologische en psychotherapeutische studiën van de afwijkingen van den geslachtszin’.  Hhet boek van Krafft-Ebing trekt volgens hem pornografische belangstelling van niet-medisch publiek. In zijn boek ‘Psychopathia Sexualis’ en daar bedoelt Schrenck Notzing vooral de mannelijke homoseksualiteit mee want de vrouwelijke versie bestaat volgens hem wel maar komt veel minder voor. Ondanks zijn vele werk heeft hij nog nooit met dit fenomeen te maken gehad. Natuurlijk komen er wel vrouwen op zijn spreekuur.

“Hypnose zit weer in de lift” constateert Berthold Stokvis in de jaren dertig tevreden: ”De laatste tien, vijftien jaar staat de literatuur van de hypnose in het “teeken” van het experiment; vooral Russische onderzoekers hebben het vraagstuk der hypnose proefondervindelijk bestudeerd; tot dusver zijn de therapeutische consequenties nog gering te noemen. Het schijnt, dat in den allerlaatsten tijd de hypnose als therapeutisch hulpmiddel veld wint; op p. 217 van “De Neurosen” zegt Carp: ,,De hypnose is in eere hersteld” in 1927 heeft Heyer de hypnose als psycho-therapie voor de toekomst een groote beteekenis voorspeld, terwijl in een publicatie van zeer recenten datum Flatau opnieuw een lans voor de hypnose gebroken.” Stokvis wijst erop dat de opvattingen over hypnose de achterliggende jaren sterk gewijzigd zijn en stelt dat:”Hypnotisme wordt in de Leidsche Psychiatrische Kliniek dagelijks als zeer gewaardeerd therapeuticum hulpmiddel toegepast”.

Stokvis meent dat de literatuur over de subjectieve verschijnselen van hypnose, twee groepen onderzoekers kent. De grootste groep zijn de onderzoekers die zich toeleggen op het nauwkeurig verzamelen van de belevingen van hun patiënten. De andere groep, waaronder wetenschappers als Bleuler, Forel, Vogt en Wetterstrand, heeft  ‘zichzelf aan een hypnotische beïnvloeding onderworpen’.

Berthold B. Stokvis 1906-1963              

Hypnose en seksualiteit: Portretfoto Dr. Berthold Stokvis
Berthold B Stokvis 1906-1963

Om zelf de subjectieve belevingen tijdens de hypnose te bestuderen heeft Stokvis een vrouwelijke arts gevraagd een collega, die kritisch staat tegenover hypnose en veel ervan weet, te hypnotiseren. Dit wordt herhaald totdat een staat van hypnose bereikt werd met volkomen amnesie. Stokvis wil hiermee ook het psychologisch mechanisme van hypnose bestuderen en daarvoor moet de gehypnotiseerde collega alle gedachten en invallen tijdens de beïnvloeding onthouden en later opschrijven. Daarom vertelt de collega, terwijl hij nog op de onderzoekstafel blijft liggen, onmiddellijk na ‘de beïnvloeding’ zijn belevingen. Van die mededelingen maakt Stokvis, met medeweten van de gehypnotiseerde collega, achter een scherm een verslag. Zodra de man klaar is met zijn mondelinge relaas, schrijft hij op wat hij beleeft heeft. De volgende dag wordt dit protocol voorgelezen en later met het verslag van Stokvis vergeleken. Aldus wordt er nauwkeurig gecontroleerd op vergeten bijzonderheden en of er dingen in gewijzigde vorm zijn vastgelegd. De opzet is om de collega later door een mannelijk persoon te doen hypnotiseren om na te gaan in hoeverre “er behalve van een hetero-erotische, ook van een homo-erotische ,,overdracht”, van een ,,lustvolle Hingabe”, van een masochistische instelling ten opzichte van den hypnotiseur enz. enz. onder deze omstandigheden sprake is.”

De conclusie van Stokvis op dit punt is dat “De erotische instelling van den gehypnotiseerde met betrekking tot den hypnotisator een belangrijke rol speelt bij het tot stand komen van den hypnotischen toestand. Dit feit kan een verklaring zijn voor het ervaringsfeit, dat vrouwen meestal beter zijn te hypnotiseeren dan mannen, aangezien de hypnotiseur in den regel een mannelijk persoon is en het vrouwelijke karakter, meer dan het mannelijke, neigt tot een masochistische instelling ten opzichte van den hypnotisator.”

Niet zo liberaal

Niet iedereen stelde zich zo liberaal op tegenover homoseksualiteit. Vooral vanuit de conventionele hoek waaide een heel andere wind. In juni van het oorlogsjaar 1939 komt de R.K.Artsen vereeniging bijeen in Nijmegen om zich te buigen over het vraagstuk der homoseksualiteit. In het voorwoord van de gebundelde beschouwingen en discussies geeft  J.B.M. Veraart namens de congrescommissie de toon aan. Hij wijst er op dat door de mobilisatie en oorlog ingrijpender veranderingen plaats gevonden hebben dan ooit in een zo kort tijdsbestek geschiedde.  Volgens hem zijn de mensen gegrepen door de overtuiging dat “welke gebeurtenissen de Voorzienigheid ook in Zich bergt, een nieuwe tijd is aangebroken. Dat er een nieuw orde gaat komen.” De Katholieke dokter ziet daar ook wel een lichtpuntje in: in de nieuwe tijd  is de homosexuale daad nog niet weggevaagd maar hij vermoed dat dat wel zal gebeuren. En een ding weet hij zeker: Ïn den nieuwen tijd mag zeker geen plaats zijn voor een Vereeniging als het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitaire Komitee, tegen welks werkwijze op het Congres vele malen ernstig werd geprotesteerd.”. Veraart hoopt dat zijn het congresboek de toets van ‘naastenliefde, geloof en wetenschap mag doorstaan’.

Dr. H.F.de Vries, zenuwarts te Venray, spreekt op het congres over de genese der homosexualiteit. Hij stelde dat er een aangeboren lichaamsstructuur bestaat maar meent dat die niet de allesoverheersende factor is. Hij voert daarvoor als bewijs de gevallen van genezing langs psychogene weg aan.:” Zoowel door hypnose o.a. als door quasi-somatische beïnvloeding door testikeltransplantatie, wat op suggestie bleek te berusten, zijn omzetting van homosexualiteit in normale sexualiteit geconstateerd. Het gaat niet aan nu maar met een vooropgezette meening hieraan te tornen, door achteraf te zeggen, dat dit de pseudohomosexualiteit moet zijn geweest of dat de hypnose iets kunstmatigs is.” De Vries vraagt zich ook af door welke oorzaken de eenmaal gegeven neiging komt tot de verboden handelingen.: “Door eigen gebrek aan goeden wil dikwijls, maar ook door andere factoren. Allereerst wel door de juist gesignaleerde mentaliteit, die de mogelijkheid van onthouding meent te moeten ontkennen en de poging daartoe als schadelijk voor de gezondheid beschouwt. Dan door het voorbeeld van anderen, waardoor ze, doordat ze zich georganiseerd hebben, in aanraking zijn gekomen. Verder door de grote verleiding, die er uitgaat van de ontmoetingsplaatsen, waar ze steeds contact kunnen vinden.”

Ook hier krijgen literaire en wetenschappelijke schrijvers een veeg uit de pan: “…het groote aantal wetenschappelijke en bellettristische boeken, die hoe interessant ook voor de psychologische studie, op dengene, die zelf homosexueel is, een verkeerden suggestieven invloed uitoefenen, ondanks de vele beschrijvingen van gevangenisstraffen, chantage en andere ellende, waarvan men eerder een afschrikwekkende werking zou verwachten..”. Dit laatste werd hartgrondig beaamd door F.Ae. van de Loo die als Officiaal van het Aartsbisdom Utrecht een beschouwing hield over ethiek en homoseksualiteit. Hij meent dat er niet genoeg gewaarschuwd kan worden tegen de suggestie, besloten helaas in heel wat homosexualistische literatuur, en die daardoor vanzelf een sterk propagandistisch karakter krijgt: als zou n.l. de homosexuele aanleg en neiging een drift zijn, waaraan men niet kan weerstaan. V.d.Loo ergerde zich aan allerlei, in zijn ogen quasi-wetenschappelijk geschrijf waarmee  de suggestie gewekt wordt dat de echte homoseksuele neiging als aangeboren variatie van de natuur is en daarmee een natuurlijke en daarmee zelfs de homoseksuele daad goedpraat. :”Of wordt een dergelijke suggestie niet sterk opgedrongen in beweringen als deze (ik citeer hier letterlijk uit een vlugschriftje, dat mij eergisteren vanwege het Nederlandsche Wetenschappelijk Humanitaire Komitee als brief over de post werd toegezonden) “De aanleg, dien de homosexueel van nature heeft medegekregen, is in wezen gelijk aan dien van den heterosexueel. Beiden kunnen zich, ieder op zijn gebied, in gunstigen of ongunstigen zin ontplooien en uiten”?

In de gedachtewisseling die volgde op de toespraak van Dr. De Vries draagt de Amsterdamse Dr. F.S.Meijers een praktijkvoorbeeld aan hoe de gene van de homoseksualiteit  zo gecompliceerd is dat men toch weer voor verrassingen komt te staan. Hij vertelt van een man die ‘behoorlijk door het leven ging’ ”Hij was gehuwd en bij het uitoefenen van zijn geslachtsdaad, hij regelmatig zijn vrouw verzocht, hem in zijn oor te knijpen; dit was voor hem een noodzakelijkheid, opdat zijn geslachtsfunctie voor hem op bevredigende wijze verliep. Toen zijn vrouw kwam te overlijden, durfde hij geen intieme relatie met een vrouw aangaan, omdat hij dan een kinderlijke futiliteit bij een geslachtelijke samenleving zou moeten openbaar maken, waarvoor hij zich schaamde en vreesde zich belachelijk te maken.. Na een tijdje zocht hij zijn heil in homosexueele richting.”

J.G.H.Holt uit Utrecht wil van dr. De Vries wel eens wat meer weten over de door hem genoemde hypnotherapie. Holt meent namelijk dat de hypnotherapeutische genezing van homoseksuelen hoogst twijfelachtig is Hij heeft er in ieder geval nog nooit van gehoord en wil van de Vries graag weten of hij er wel ervaring mee heeft. De Vries zegt daarop dat hij hypnose in deze gevallen nooit heeft toegepast. Wel heeft hij de ervaring dat homoseksuelen moeilijk in hypnose te brengen zijn en verklaart dat met de stellingen dat ze bewust of onbewust bevangen zijn tegenover de psychiater, die van het mannelijk geslacht is. Zij zijn in ieder geval in een ‘dergelijken onrustigen toestand’ dat het inslapen niet bevordert. De Vries zegt de hypnose genoemd te hebben omdat kopstukken uit de psychiatrische wereld, zoals Krafft-Ebing, hierop wezen. Bovendien meent hij dat het niet belangrijk is of het met veel succes gedaan wordt, maar dat het mogelijk is gebleken, want daaruit volgt dat naast de anatomische factoren ook psychische een rol spelen in de genese.

©Johan Eland / Antiquariaat Lilith
./. Overname van gedeelten is met doorlink naar de bron toegestaan. Alle rechten voorbehouden

Literatuurverwijzingen

  • Araoz, D.L., Clinical hypnosis in treatment sexual abulia. American Journal of Family Therapy, 1980, 8, 48-47.
  • Beigel,H.G. The use of hypnosis in female sexual anesthesia. Journal of the Society of Psychosomatic Dentistry & Medicin, 1969, 19, 4-14.
  • R. van Dyck, Ph. Spinhoven, J.W.van der Does, Hypnose en hypnotherapie, Houten/Antwerpen. 1991
  • Masters W. & Johnson,V. Human Sexual Inadequacy. 1980, Boston, Little, Brown & Co.
  • Erickson, M.H. & Kubie, L.S.,The successful treatment of a case of acute hysterical depression by a return under hypnosis to a critical phase of childhood. Psychoanalytic Quarterly, 1941, 10, 583-609.rwijzingeneen aantal technieken en zeggen erbij dat die niet door onderzoek getoetst zijn.handeling van vaginisme. p
  • Oystragh,P. Hypnosis and Frigidity. Journal of the Society of Psychosomatic Dentistry & Medicin, 1974, 21, 10-18..
  • P.Thiel en F.Bruinsma, Hypnose en seksuele problemen in: R. van Dyck, Ph. Spinhoven, J.W.van der Does, Hypnose en hypnotherapie, Houten/Antwerpen. 1991

Gerelateerde informatie