Het oxytocine complex

Het hypnotisch oxytocine complex

Nieuwe stukjes voor een oude puzzel

Samenvatting  Het hypnotisch oxytocine complex (hoc) is een theorie die uitgaat van de wisselwerking tussen het hormoon oxytocine, spiegelneuronen en een bepaalde sociaal psychologische context. De overeenkomsten en verschillen tussen het HOC en de OMNI-theorieën en praktijk komen aan de orde. Ook bespreken we  kort welk praktisch nut het hoc heeft.  

Inleiding

Portret Benjamin Franklin
Benjamin Franklin 1706-1790

Anton Mesmer zal er anders over gedacht hebben, maar toch kan het heel goed zijn dat zonder de Franklin-commissie er vandaag de dag helemaal geen hypnoseonderzoek geweest zou zijn.
Immers, Mesmer was er vast van overtuigd dat zijn behandelingen gebaseerd waren op het bestaan van een fluïde. De Franklin-commissie geloofde dat niet zomaar en bedacht een plan om dat te controleren. Daarmee deden zij ‘s werelds eerste wetenschappelijke hypnoseonderzoek. En meer dan dat, Franklin en zijn collega’s verwierpen niet alleen de fluïdetheorie maar zochten ook een verklaring voor de verschijnselen die wel te zien waren. Ze dachten aan verbeelding!

Daarmee bestonden er twee theorieën. Eén die stoelde op het natuurwetenschappelijke idee van een ijle stof. Niet dat dat nu zo nieuw was want Mesmer had zich laten inspireren door theorieën over het mineraal magnetisme, het veel oudere sympathie én de op dat moment erg moderne zwaartekracht en elektriciteit. Daarvan meenden velen dat het zeer ijle stoffen waren. Maar daar tegenover stond nu een psychologische verklaring. De aanhangers daarvan meenden dat de verschijnselen voortkwamen uit een aangeboren menselijke eigenschap namelijk de fantasie. Hoe die fantasie geprikkeld werd lieten ze in het midden.

Toch gebruikten de fluïdisten ook (sociaal)psychologische elementen. Immers, niet iedereen kon zomaar iedereen magnetiseren. De magnetiseur moest naast voldoende magnetisme een sterke wil hebben waarmee hij dat fluïde kon sturen. Ook moest hij, de magnetiseur was meestal een hij, beschikken over een gezond lichaam en een gezonde geest. Verder waren de juiste morele en zedelijke overtuigingen onontbeerlijk. De verbeelding (suggestie), de sociaalpsychologische interacties, maar ook fysiologische kenmerken waren de puzzelstukjes die de komende eeuwen met eindeloos geduld in elkaar gepast en soms gewrikt zouden worden om vervolgens te leiden tot vinnige discussies en, voor de meeste theorieën, roemloze vergetelheid. In de loop van de hypnosegeschiedenis ontstonden er steeds meer verklaringsmodellen.

Geen magnetisme dus maar wel tegenpolen: van de ene tegenstelling in de andere.

Ging de eerste strijdvraag over het al dan niet bestaan van het fluïde, daarna ruziede men vrolijk verder over de vraag of de verschijnselen hun oorsprong vinden in eigenschappen van de persoon zelf, zoals slaap en de mate van suggestibiliteit, of juist ontstaan door manipulaties van de omgeving zoals suggesties.

Foto van een volle spreekkamer van dokter Liebeault
Spreek- en wachtkamer van Dr. Liébeault. Links voor de klok staat de dokter zelf (Ca. 1887)

Deze state/non-state discussie werd nog ingewikkelder doordat de voorstanders van het idee dat de hypnose een ‘state’ is, verdeeld waren in twee kampen. Onder aanvoering van neuroloog Charcot zag de school van Salpetriêre vooral een verklaring van de verschijnselen in de patiënt gelegen en meende dat hypnose een hysterische aandoening was. Hypnose zou alleen een kunstmatig opwekbare neurose zijn bij daarvoor geschikte (hysterische) personen. Daartegenover stond de school van Nancy. Ondanks dat de ontkenning van het bestaan van het fluïde hevig bestreden werd kwam het inzicht dat de verklaring met verbeelding helemaal niet zo gek was. En suggestie was niet gewoon suggestie. Nee, suggestie was een rijke bron waaruit naar hartenlust geput kon worden. Die visie werd onder aanvoering van Bernheim en Liébeault het handelsmerk van de school van Nancy. Bernheim ging uiteindelijk zelfs zo ver dat hij verklaarde dat zelfs de (kunstmatige) slaap gemist kan worden, kortom dat álles suggestie was. Toch waren de meeste wetenschappers door de bank genomen het met elkaar eens dat het hypnotisme geen ziekte was maar Dr.  Liébeault  (1823-1904), staand links in de hoek in zijn spreek- en wachtruimte, zag daarin een geneesmiddel dat je met  succes kon sturen. De aanhangers van Nancy schreven aan de hypnotiseurs meer invloed toe dan hun Parijse tegenstrevers. Een krachtige wil was erg handig maar daarnaast een goed contact, ‘rapport’ absoluut noodzakelijk om iets te bereiken bij de patiënt.

Het meest onderbedeeld is de gedachte dat hypnose thuishoort in de ontwikkelingspsychologie. Is het nodig voor een gezonde ontwikkeling dat iemand zijn hypnotische talenten ontwikkelt? Of juist niet? En wat gebeurt er als dat natuurlijke hypnosetalent zich niet ontwikkelt? Welke fysieke componenten heeft de hypnose, zoals hormonale en neurologische, en welke wisselwerking hebben zij met het sociale leven in de vorm van opvoeding, vriendschap en liefde? En dan hebben we het nog niet over het gebruik van de natuurlijke trancecapaciteit cq. suggestibiliteit bij het verhelpen van allerlei ontwikkelingsstoornissen. Het zijn dit soort vragen die aan de orde kunnen komen als je de hypnose vanuit een ontwikkelingspsychologisch perspectief bestudeert.

Terecht wijst de Nederlandse arts en hypnoseonderzoeker Stokvis (1953) erop dat: “.. het verband tusschen karaktertype, en lichaamsbouw, de waarnemingen bij lijders aan encephalitis, de verschijnselen in den hypnotischen toestand, de onderzoekingen van Pavlov, dit alles heeft in de richting gewezen, dat psychische processen ook als een biologisch gebeuren kunnen worden opgevat.”

Neuropsychologie bestudeert de werking van de hersenen waar het gaat om gedrag. Gekeken wordt hoe onze hersenen waarnemen, denken, voelen en bewegen. Deze jonge wetenschap heeft nog geen aanwijzing gevonden voor een neurologisch patroon dat kenmerkend zou zijn voor een hypnotische trance. De veranderingen zijn afhankelijk van het type suggestie. Wel toont het aan dat suggesties veranderingen teweegbrengen in perceptie of ervaring die niet simpelweg een resultaat zijn van imaginatie. Gruzelier vond dat de hoogsuggestibele proefpersonen significant meer hersenactiviteiten vertoonden in de anterior congulate gyrus dan de zwak suggestibele proefpersonen. Ook hadden ze meer hersenactiviteit aan de linkerkant van de prefrontale cortex. De anterior congulate gyrus heeft te maken met de verwerking en vormgeving van emotionele nuancering, emotioneel leren en vocaliseren. Maar ook de lange termijn hechting gebeurt hier, evenals moederlijk gedrag en het in gang zetten van motiverend doelgericht gedrag. Dit is ook het gebied waar de endocriene en autonome activiteiten beïnvloed en deels geregeld worden (J. Rhawn, 2000).

Hypnotisch oxytocine complex

Bovengenoemde functies zien we stuk voor stuk terug in het hypnotisch oxytocine complex ( hoc). De neuropsychologische verklaringen dragen vooral onderbouwingen van het hoc aan waar het gaat om de rol van de oxytocine: hechting, steminvloeden, gezichtsherkenning en situationeel leren, maar geen trance. Gesteund door deze constateringen menen sommigen dat trance eigenlijk niet bestaat, want het is nooit bewezen. Dat wil geenszins zeggen dat suggestibiliteit cq. hypnose zonder of met weinig trancebeleving minder waardevol zou zijn. In de praktijk blijken waaksuggesties vaak even nuttig als suggesties gegeven in een toestand met een trancebeleving.

Volgens Calvin D. Banyan & Gerald F. Kein (2001) is een waaksuggestie een soort hypnose waarin iemand zich niet bewust is van de pogingen van iemand om op hem of haar een hypnotische invloed uit te oefenen. Dat resulteert volgens hen in een suggestibiliteit zonder een formele hypnotische inductie: “Iedereen is ontvankelijk voor suggesties door anderen. Vooral als die komen van iemand met grotere autoriteit of deskundigheid. Kinderen bijvoorbeeld zijn erg suggestibel en nemen als waarheid aan wat hun ouders hen suggereren (Sinterklaas, Paashaas, Tandenfee, en monsters). Deze suggesties kunnen uiterst geloofwaardig zijn voor een kind ook al zijn ze dat voor een volwassene helemaal niet. Een ander bekend voorbeeld is de relatie tussen dokter en patiënt. Als een patiënt de mening van een dokter vraagt, zal wat de dokter zegt erg krachtig klinken door de ongelijkheid van de situatie en ook al omdat de patiënt de geneeskundige kennis mist.” Het belang van een trancebeleving is ook gelegen in de overtuiging van de patiënt dat hij in een andere, bijzondere, therapeutisch waardevolle toestand (heeft) verkeerd.

Andersom kan trance-loze hypnose ook nuttig zijn. D. Elman (1964) geeft boeiende voorbeelden van waakhypnose. Zowel om waakhypnose te bereiken als waaksuggesties uit te voeren is een bepaalde basissuggestibiliteit nodig. Waakhypnose wordt gekenmerkt door het ontbreken van trance maar ook door het ontbreken van een inductie die de suggestibiliteit verhoogd. Toch is er voldoende suggestibiliteit om gegeven suggesties waar te maken. Dat wijst op een levenslange doorlopende hypnotische suggestibiliteit. Deze verandert van aard en functie naar gelang de ontwikkelingspsychologische fasen en levensomstandigheden dat vereisen. Er zijn aanwijzingen gevonden waaruit blijkt dat oxytocine een belangrijke rol speelt in het ontstaan en instandhouden van hypnose en andersom. Bryant (2011) meent dat oxytocine hypnose gemakkelijker maakt doordat het hormoon ervoor zorgt dat mensen de hypnotiseur meer vertrouwen. En vertrouwen is bij hypnose een sleutelwoord. Ontspannen, een veilige plek vinden, teruggaan naar een traumatische ervaring, nieuw gedrag oefenen; de patiënt kan het allemaal als hij zich veilig voelt en de hypnotiseur vertrouwt. Het is de oxytocine die de kritische factor vermindert en als bypass werkt.

De Weense psychiater Sigmund Freud studeerde weliswaar bij Charcot maar zijn eigen psychoanalytische theorieën boden hem een geheel nieuwe kijk op het verschijnsel hypnose. Volgens Freud zou het een teruggang zijn naar een infantiele staat die ontstaat bij massavorming. Het was in die tijd niet zo druk, dus had je al met twee mensen, bijvoobeeld je moeder, een massa. Een andere psychoanalyticus, Sandor Ferenczi, werkte dat verder uit en meende dat de teruggang zelfs ging tot in de baarmoeder. Men zocht het oceanische gevoel terug. Op basis daarvan zouden kinderen een hypnotische band met hun vader en moeder ontwikkelen.

Het zou best eens kunnen dat hetgeen D. Elman de Esdaile staat noemt, overeen komt met het oceanisch gevoel van Freud en Ferenczi. Deze  toestand, ook wel het hypnotisch coma genoemd, wordt bereikt nadat somnambulisme is gepasseerd. De technieken om deze staat te bereiken bestaan voornamelijk uit verdiepingssuggesties. Een belangrijk kenmerk is dat de patiënt deze toestand zo plezierig vindt, dat hij soms hardnekkig weigert terug te keren naar het gewone waakbewustzijn. In tegenstelling tot veel voorgangers ziet Elman grote voordelen in de Esdaile staat: de gevoelloosheid die bereikt wordt zonder suggesties daartoe, is handig bij operaties en bevallingen. Patiënten van Elman beschrijven deze diepe hypnose als: “De beste staat van hypnose die er is. Het is prachtig. Ik kan me niet herinneren ooit zo ontspannen te zijn geweest.” Dokters en patiënten waren zonder uitzondering enthousiast over de Esdaile staat: “De coma bracht ze in complete euforie.” De arts waarmee Elman voor het eerst met de Esdaile staat experimenteerde, verklaarde alles om hem heen gehoord te hebben. Op de vraag waarom hij dan niet reageerde op de mededeling dat er brand was antwoordde de man:’”Omdat ik wist dat er geen brand was. Ik hoorde jullie fluisteren dat je ging doen alsof er brand was. Ik hoorde jullie praten over de testen die je met mij wilde doen. Als er brand zou zijn waarom verliet dan niemand de kamer?” Ook hier zien we een royaal rapport en een onbeperkt vertrouwen in de omgeving. Beide verschijnselen die we kennen van de oxytocine.

In plaats van tegenstellingen als state/non-state of dissociatie tegenover cognitie, kun je bij de hypnosetheorieën ook spreken over circulaire causaliteit versus lineaire modellen. Dat doet H. Stephenson (2011). Hij vergelijkt hypnose met een dans en concludeert ‘the dance leads the dancers’. Hij bedoelt daarmee dat zowel de therapeut als de patiënt aparte rollen spelen en beiden oorzaak en gevolg zijn van elkaars rol in hypnose. Zo’n wederkerig mechanisme speelt ook bij de oxytocinehuishouding zoals bijvoorbeeld in de moeder-kindhechting of bij verliefdheid. Stephensons idee sloot mooi aan bij het door sociaal-psychologen (Sarbin (1950; Sarbin en Coe,1972) bedachte rollenspel als verklaring van hypnose. In die visie handelt de hypnotisant zoals hij denkt dat van hem verwacht wordt. Er is hier geen sprake van het naspelen van een rol of imitatie maar van het daadwerkelijk beleven van de rol: men kruipt in de huid van iemand waarvan men verwacht dat de hypnotiseur die wil zien. Wellicht wijst deze theorie het meest op de werking van de spiegelneuronen. De hypnotisant stelt aan de hand van de suggesties een (ver)beeld(ing) samen waarop de spiegelneuronen anticiperen en de daarbij behorende gedragingen in gang zetten.

In de jaren zeventig van de vorige eeuw leek iedereen in te stemmen met de bewering dat hypnose een ‘altered state’ is. In de daaropvolgende decennia leek de discussie op mysterieuze wijze te zijn verdwenen. Irving Kirsch (1992) stelde: “Het beste bewijs voor het bestaan van een aparte staat zou de ontdekking zijn van heldere biologische markers van die staat.” In 1969 voorspelde Hilgard dat het nog twintig jaar zou duren voordat het zover zou zijn. Kirsch was veel pessimistischer en schatte dat het nog vijftig tot honderd jaar ging duren voordat die biologische bewijzen er zouden zijn. Op de door hem zelf gestelde vraag of het er eigenlijk wel toe doet antwoord Kirsch dat dat wel degelijk belangrijk is want: “Het grote publiek heeft ideeën over hypnose. Zij ziet een verband tussen de staat en het gedrag van de hypnotisant. Net zoals bij slapen en dromen of waggelen en dronkenschap.” Sommigen, zoals Hilgard (1969,1973), ontkennen die relaties maar zelfs dan nog vindt Kirsch dat hypnose verklaard moet worden. Hij tekent daarbij aan dat de discussie over de aard van hypnose nooit helemaal dood was maar verpakt in allerlei vage eufemismen zoals ‘special proces’, ‘sociaal psychologisch cognitief’ en ‘cognitief gedragsmatig’. Termen waarmee volgens Kirsch nooit helder gedefinieerd kan worden. Het hormoon oxytocine zou die door Hilgard en Kirsch gewenste marker kunnen zijn. Er zijn tal van overeenkomsten tussen de totstandkoming en werking van oxytocine en de totstandkoming en kenmerken van hypnose, die daarop wijzen. De belangrijkste gegevens zijn wellicht dat oxytocine en hypnose beide beïnvloedbaar zijn door sociaalpsychologische factoren en dat ze allebei een samenhangende wederkerigheid kennen.

De Hongaarse wetenschapper K. Varga en haar collega’s (1993) wijzen op het belang van wederkerigheid van de hypnose. Nadrukkelijk stellen ze dat hypnose géén eenrichtingsverkeer is. Ze noemen drie aspecten die de wisselwerking beïnvloeden:

1. De context van de hypnose

2.Een veranderende staat van bewustzijn,

3. Overdracht en tegenoverdracht vanuit de hypnotiseur.

Een van de voornaamste functies van hypnose is de verhoging van de suggestibiliteit. Een belangrijke functie van oxytocine is het activeren van de spiegelneuronen. De oxytocine speelt een rol in relaties in verschillende ontwikkelingsfasen zoals geboorte, opvoeding, paarvorming en sociale banden. Dat zijn juist die momenten waarop we ook hypnoseverschijnselen zien. Belangrijk is op te merken dat de mechanismen die de oxytocineproductie bevorderen, grote gelijkenis hebben met de mechanismen die hypnose induceren. Ze zijn verbonden met zintuigen. We denken hierbij aan ritme, geuren, smaak, stem/taal en muziek, aanrakingen en oogcontact (starters). In de diverse levensstadia en gebeurtenissen worden deze starters apart of in combinaties geactiveerd. Belangrijke fasen zijn onder meer de perinatale periode, hechting, opvoeding, verliefdheid en sociale rollen.

Perinatale periode & hechting

Al voor de geboorte hebben moeder en kind te maken met oxytocine en ook tijdens en direct na de geboorte kunnen ze niet zonder. In de baarmoeder maakt de foetus, onder meer met masturbatie, het hormoon aan ter voorbereiding op de pijnlijke en stressvolle bevalling als aanloopje op de hechting en om de spiegelneuronen direct na de geboorte te kunnen activeren. De moeder heeft het hormoon nodig om zowel de bevalling als het toeschieten van de melk op gang te brengen en voor de hechting met haar kind. De starters die direct na de geboorte actief zijn om de oxytocineproductie te bevorderen zijn vooral huid op huid contact, oogcontact en borstvoeding. Hypnose c.q. suggestibiliteit in deze fase zien we bijvoorbeeld in de navolging door de baby van bewegingen zoals glimlachen en oogcontact.

Opvoedingsrelatie

De volgende belangrijke fase is de opvoedingsrelatie tussen moeder en kind (ouder en kind). Hier zien we starters van oxytocineproductie in de vorm van ritmische spelletjes, zang, spraak en huid op huid contact. Het kind is in deze fase zeer ontvankelijk voor hypnotische verschijnselen alsook cognitieve suggesties en grote fantasie. Het is de levensfase waarin kinderen gebombardeerd worden met opvoedkundige suggesties.

Elman wijst op de hulp van rijmpjes bij het hypnotiseren van kinderen. Deze techniek is volgens hem vooral geschikt bij kortdurende behandelingen zoals injecties.

Fairy, Fairy, prove to me

Just how easy this can be.

I’ll close my eyes and see your smile

And watch you dancing all the while.

While you’re dancing in the light

Everything will be all right.

Fairy, fairy, prove to me

Just how easy this can be.

 Vanaf de puberteit en adolescentie wordt de band met de ouders losser en gaat het kind vaker zelfstandig op het oxytocine pad. (Ritmische)muziek, dansen, sport, seks, maar ook roken en drugs zijn dan de starters van de oxytocinekraan. De hypnotische componenten zijn dan vooral gericht op sociale activiteiten, relatievorming (rapport) en seks. Bij relatievorming gaat het om zowel paarvorming als het opbouwen van sociale netwerken.

Verliefdheid

Verliefdheid is de derde fase waarin starters van oxytocine actief zijn: huid op huidcontact, seks, stem en spraak, oogcontact, glimlachen, dansen enz. De verhoogde suggestibiliteit lijkt vooral te staan in het teken van de relatievorming (rapport) waarin de suggesties over en weer het succes van de relatie lijken te bepalen. Opvallend is het gebruik van toekomstgerichte imaginaties en post hypnotische suggesties. Niet zelden zien we blindelingse gehoorzaamheid aan elkaar.

Sociale hechting

Tot slot komen in een latere leeftijdsfase familie- en vriendschapsbanden en groepsgevoel aan bod. Ook hier zijn starters van oxytocine spraak en stem alsmede groepsactiviteiten als musiceren en sporten. Daarnaast heeft men huwelijks- en familiebanden en is men als (groot-)ouder deel van de opvoedingsrelatie met hun eigen kenmerken.

Hypnose

In de loop van de tijd zijn tientallen, zo niet honderden, theorieën bedacht die hypnose en suggestie moeten verklaren. Voor ons doel houden we het eenvoudig en beweren dat hypnose het samenspel is van suggestibiliteit en het uitvoeren van suggesties, of in fysieke termen gezegd: het samenspel tussen oxytocine, spiegelneuronen en sociaalpsychologische factoren. Hypnotiseren is dan het op gang brengen (Induceren) van suggestibiliteit door stimulatie van de oxytocineproductie en het activeren van de spiegelneuronen door het aanbieden van suggesties. Suggestibiliteit is de lichamelijke en mentale ontvankelijkheid voor suggesties en de voorbereiding op het uitvoeren van suggesties. Suggestibiliteit is ook het vermogen om daadwerkelijk suggesties om te zetten in activiteiten. Deze suggesties kunnen zowel fysiek als mentaal van aard zijn. Voor het op gang brengen van deze activiteiten zijn de spiegelneuronen verantwoordelijk. Oxytocine is behalve als hormoon ook actief als neurotransmitter. Spiegelneuronen zetten komen in actie nadat ze tot afvuren zijn aangezet door de oxytocine. Oxytocine zet de spiegelneuronen aan tot vuren in reactie op sociale gedragingen. De subjectieve trancebeleving is in deze visie slechts een bijverschijnsel. Met Bernheim kunnen we beweren dat de hypnotische slaap niet nodig is voor de suggestibiliteit. Dat neemt niet weg dat een diepe hypnose in de vorm van een hoog oxytocinepeil de voordelen van het somnambule stadium, zoals een hoge suggestiviteit, kan verklaren.

Dit verband tussen oxytocine en spiegelneuronen bleek ook uit een onderzoek dat Richard Ebstein (Perry, Anat 2010) en zijn team deed. Ze gaven 24 mannen een beetje oxytocine en een controlegroep een placebo en lieten ze daarna kijken naar een filmpje van wandelende mensen en naar opnamen van een stuiterende bal. De spiegelneuronen van de oxytocinegroep waren veel actiever dan de spiegelneuronen van de mensen die een placebo kregen. Maar dat was alleen het geval als de mensen keken naar de wandelaars. Het kijken naar de stuiterende bal kon de spiegelneuronen in geen geval tot actie aanzetten. Deze zeer belangrijke uitkomst toont aan dat oxytocine en spiegelneuronen een tandem vormen waarvan de oxytocine bepaalt of de spiegelneuronen in actie komen. Doordat de oxytocineproductie op gang komt in een sociale context, zijn de spiegelneuronen dat op hun beurt ook en blijven ze in rust bij het zien van levenloze objecten als een stuiterende bal. De relatie tussen spiegelneuronen en oxytocine is ook belangrijk bij autisme dat gekenmerkt wordt door zowel een tekort aan oxytocine als disfunctionerende spiegelneuronen.

Rossi & Rossi (2006) verdiepten zich in de samenhang tussen spiegelneuronen en hypnose. Ze noteren: “Neurowetenschap beschrijft de activiteiten van spiegelneuronen in de menselijke hersenen als een mechanisme waarbij we empathie ervaren en de intenties van anderen herkennen door hen te observeren en aldus automatisch hun hersenactiviteiten spiegelen. Deze stelling wordt volgens de Rossi’s bewezen door studies van disfunctionerende spiegelneuronen van bijvoorbeeld autistische mensen. Dergelijk empathie-onderzoek lijkt nu overeen te komen met historisch- en literatuuronderzoek van hypnotische inductie, rapport en veel klassieke fenomenen van suggestie. De Rossi’s zien daarin een voorbereidende uitleg van het functioneren van spiegelneuronen als rapportzone voor de overdracht van informatie aan het observerende bewustzijn en van de hersenplasticiteit. Het verband tussen hypnose en spiegelneuronen is eveneens het werkterrein van M. Burgmer (2012). Hij vindt de neurologische basis van niet-organische bewegingsstoornissen nog weinig helder en omdat de conversiestoornis en de hypnotische staat veel gemeen hebben kozen ze voor een experiment waarin een tijdelijke conversiestoornis in de vorm van een hypnotische verlamming wordt veroorzaakt.

Conclusies: nieuwe stukjes voor dezelfde puzzel?

Het hoc verklaart hypnotische verschijnselen door te wijzen op de wisselwerking van het hormoon oxytocine en de spiegelneuronen in een sociaal psychologische context. Bepaalde sociaalpsychologische omstandigheden, ontwikkelingsfasen en relaties activeren de productie van oxytocine die op haar beurt de spiegelneuronen aanvuurt en activeert om suggesties uit te voeren. Kirsch stelt dat het beste bewijs voor het bestaan van een aparte hypnose-staat de ontdekking zou zijn van fysiologische markeringen van die staat. Oxytocine en spiegelneuronen zijn vaste waarden en voorwaarden voor een hypnotische staat voor zover daar niet de subjectieve trancebeleving mee bedoeld wordt. Beide zijn voor hun functioneren afhankelijk van variabele sociaalpsychologische factoren. Een niet-staat argument derhalve. Voor het hoc is de vraag of de theorie behoort tot de staat of niet-staat theorie onbelangrijk. Ze is beide en beide niet. Wat betreft de vergelijking met andere theorieën zien we dat de meeste theorieën onderdelen bevatten die passen in het hoc. Niet verwonderlijk want de meeste theorieën sluiten elkaar niet uit, maar vullen elkaar aan. Er zijn theorieën die zich richten op de aard van hypnose zoals slaap, halfslaap en dissociatie of beschrijven (een gedeelte van) de verschijnselen: trancebeleving, de suggestibiliteit. Maar er zijn ook theorieën die hun zwaartepunt hebben in de procedure waarmee hypnose tot stand komt: rollenspel en suggestibiliteit, waarvan de ene vooral wijst op sociaalpsychologische factoren en de andere op variabelen gelegen in de hypnotisant (hypersuggestibiliteit of de aanwezigheid van een traumatische ervaring). De meest gangbare theorieën kunnen bijdragen aan het hoc. Zelfs de urenlange manipulaties door de magnetiseurs kunnen in het hoc gezien worden als oxytocinestimulerende massage.

Doet het er eigenlijk toe of er een goede verklaring van hypnose is? Ja, vinden sommigen want het grote publiek heeft ideeën over hypnose. Het ziet een verband tussen ‘de staat’ en het gedrag van de hypnotisant. Het doorlopend opduiken van een beeld van hypnose in cultuuruitingen als literatuur en film is medebepalend voor het beeld dat men van hypnose heeft. Dit werkt als de ‘circulaire causality’ van Stephenson en zal de clinicus zeker tot hulp zijn.

Onderzoek

Het hoc opent perspectieven voor veel nieuw onderzoek waarbij de inbreng van endocrinologen en neurologen belangrijk kan zijn. Vooral de wisselwerking tussen het hormoon en de spiegelneuronen zou hun werkterrein moeten zijn. Wanneer de oxytocine besluit de spiegelneuronen aan het werk te zetten, is zo’n vraag. Minstens even belangrijk is de vraag welke vormen van suggestie de beste resultaten geven bij de oxytocineproductie en hoe dat in zijn werk gaat.

In de optiek van het hoc is bijna iedereen hypnotiseerbaar. Immers, iedereen produceert in min of meerdere mate oxytocine en is daardoor suggestibel. Suggestibiliteit is de mate waarin iemand openstaat en verwachtingsvol is voor een boodschap van de hypnotiseur én bereid en in staat is diens suggesties te verbeelden. De mate waarin deze hypnotiseerbaarheid zich openbaart hangt af van de gebruikte techniek en wie de hypnotiseur is. Dit kun je ruim zien: elke sociale relatie van de hypnotisant stimuleert de suggestibiliteit: de baby die de moederborst stimuleert tot oxytocineaanmaak en met glimlachen de moeder tot hechten suggereert; de moeder die haar peuter met ritmische klapspelletjes of slaapliedjes oxytocine laat maken en slaapsuggesties geeft; de verliefden die met een overdaad aan huidcontact elkaar trakteren op een overdaad aan oxytocine en daardoor vol vertrouwen elkaars mooiste beloften kunnen accepteren maar ook de ‘kunstmatige’ baby, moeder of minnaar in de persoon van een hypnotiseur die met uitgekiende technieken en suggesties de oxytocineaanmaak stimuleert en zijn of haar ‘ding’ doet.

De aanmaak van oxytocine is afhankelijk van een bepaald gen (GG genotype rs53576) dat daarmee dus ook hypnotiseerbaarheid beïnvloed. Het oxytocinepeil is laag bij autisten. Die zijn dan ook zeer moeilijk te hypnotiseren c.q. suggereren.

De gedachte aan sociale rollen bij hypnose sluit aan bij Ferenczi. Diens ‘vaderlijke hypnose’ berust op strengheid, dreiging en schrik terwijl de ‘moederlijke hypnose’ bestaat uit onder meer liefdevolle aanrakingen, zang en zachte spraak zoals het vertellen van sprookjes. Je ziet dat terug in de hypnosegeschiedenis bij onder meer Charcot en Luys met hun gongen, drummond kalklicht, shocks en schrille fluitjes enerzijds en de meer vriendelijke, verbale suggestie-inducties anderzijds. Ook vroege succesvolle hypnotiseurs als Esdaile zaten met hun ‘witte jassenautoriteit’ in de eerste categorie terwijl later de artsen met verbale slaap- en droomsuggesties meer het moederlijke hypnosetype vertegenwoordigen.

Gelet op de verschillende inductiemethoden zouden er grote verschillen kunnen bestaan in suggestibiliteit tussen werkwijzen van Ericksonianen en OMNI-anen. Het meten van hypnotiseerbaarheid is tot nu toe discutabel omdat de testen niet de hypnotiseerbaarheid c.q. suggestibiliteit meten maar de mate waarin de suggesties uitgevoerd worden. Iemand kan zeer hoog hypnotiseerbaar zijn c.q. een hoog oxytocinepeil hebben, maar bijvoorbeeld verkeerd gegeven suggesties krijgen en die niet willen of kunnen uitvoeren. Meer objectief is het meten van het oxytocinepeil voor en na de inductie.

De klinische praktijk    

Als we hypnotherapeutische protocollen kunnen ontwikkelen waarmee op de juiste momenten de oxytocineproductie gestimuleerd wordt, kan het hoc kan bijdragen aan de behandeling van aandoeningen met verstoringen van de oxytocineproductie of spiegelneuronenactiviteit zoals autisme, hechtingsproblemen, eetstoornissen, sociale fobieën, verlegenheid enz. Het is daarom belangrijk dat er onderzoek gedaan wordt en de resultaten daarvan beschikbaar komen voor behandelaars. Vooral de eerstelijns hypnotherapeuten kunnen daarmee een belangrijk rol spelen. Een goede communicatie tussen beiden is onontbeerlijk. Daarnaast is het nodig dat therapeuten open staan voor verbeteringen in hun werkwijze. Niet de bedrijfseconomische wensen behoren daarbij leidraad te zijn maar het belang van de patiënt.

©Johan Eland / Antiquariaat Lilith
./. Overname van gedeelten is met doorlink naar de bron toegestaan. Alle rechten voorbehouden

Leestips