De opkomst van ‘zachte’ behandelmethoden in de gezondheidszorg, zoals hypnose, toont een opvallende parallel met de uitspraak van dichter Henriëtte Roland Holst: “De zachte krachten zullen zeker winnen.” Deze benadering legt steeds meer de nadruk op niet-invasieve technieken, die helpen bij pijnbestrijding, gedragsverandering en behandeling van psychische aandoeningen. Dit artikel verkent de opkomst en erkenning van hypnose als waardevol instrument in de gezondheidszorg, waar het een mild alternatief is voor conventionele behandelingen.
Hoewel het geen wondermiddel is, blijkt de zachte kracht van hypnose een waardevolle aanvulling op traditionele behandelingen.
De zachte krachten zullen zeker winnen
in ‘t eind – dit hoor ik als een innig fluistren
in mij: zo ‘t zweeg zou alle licht verduistren
alle warmte zou verstarren van binnen.
De machten die de liefde nog omkluistren
zal zij, allengs voortschrijdend, overwinnen,
dan kan de grote zaligheid beginnen
die w’als onze harten aandachtig luistren
in alle tederheden ruisen horen
als in kleine schelpen de grote zee.
Liefde is de zin van ‘t leven der planeten,
en mense’ en diere’. Er is niets wat kan storen
‘t stijgen tot haar. Dit is het zeekre weten:
naar volmaakte Liefde stijgt alles mee.
Verzonken grenzen (1918)
”De zachte krachten zullen zeker overwinnen”, is de eerste regel van een gedicht van Henriette Roland Holst (1869-1952). Het benadrukt de kracht van zachtheid en de helende werking ervan. Het drukt uit hoe zachtheid en stilte in staat zijn om onrust te kalmeren en hoop en rust te brengen in onze geest.
Met “de zachte krachten zullen overwinnen” wordt ook bedoeld dat zachte, subtiele methoden uiteindelijk succesvoller zijn dan harde en gewelddadige benaderingen. Daarom werd het vooral in antimilitaristische kringen, en vanaf 1957 door de Pacifistisch Socialistische Partij een veel geciteerde uitspraak.
Roland Holst schreef het in 1918. Het was net na de eerste wereldoorlog en in een tijd waarin door industrialisatie en technische ontwikkeling steeds minder oog was voor de individuele mens. Zelfs in de medische wereld maar ook bijvoorbeeld in opvoeding en onderwijs leken dominante natuurwetenschappelijke ideologieën, technieken en methodes belangrijker dan het individu.
Het probleem van het stotteren
Hoe wetenschappers soms omgingen met de gevoelens en belangen van individuele patiënten zien we in het experiment met stotterende kinderen dat de geschiedenis inging als het Monster-experiment’.
Dat in de 19e en 20e eeuw veel mensen hun toevlucht namen tot de hypnose is begrijpelijk als je wist wat je te wachten kon staan bij een reguliere behandeling. De patiënt-mondigheid was nog niet uitgevonden en dokters konden naar eigen goeddunken een behandeling inzetten. Die behandelingen waren divers en niet zelden experimenteel. Wat te doen als je in handen viel van de Pruisische chirurg J.F. Dieffenbach, die in de 19e eeuw het stotteren probeerde te behandelen door een insnijding te maken in de tongwortel, met veelal rampzalige gevolgen voor de patiënt. [1](Bobrick, 2015 Metz, Rik, 2016,)
Of wat te denken van het idee om een school voor ‘spraakgebrekkige kinderen’ zoals voorgesteld door de “Moeder van de Nederlandse logopedie” zang- en spreekpedagoge Branco van Dantzig (1870-1942). Deze school moest kinderen met een spraakgebrek, zoals stotteren, extra ondersteuning en hulp bieden, anderzijds kinderen die niet stotteren beschermen. Een terugkerend idee in die jaren was dat stotteren niet alleen erfelijk was, maar ook besmettelijk. En dus moesten stotterende kinderen weggehouden worden van niet-stotterende kinderen.
Het ‘Monster-experiment’
Zoals over zoveel problemen bij kinderen was er een theorie die moest aantonen dat ouders schuldig waren aan stotteren. De Amerikaanse hoogleraar Wendell Johnson meende dat stotteren geen fysiologische of neurologische oorzaken had en dus niet gevonden kon worden in het lichaam of het brein van de stotteraar. Stotteren was volgens hem aangeleerd en veroorzaakt door de omgeving.
Een bewijs daarvoor zag Johnson in het feit dat er aanzienlijk meer mannelijke dan vrouwelijke stotteraars zijn. Mannen dragen immers in de westerse wereld het juk van de verwachting, er wordt meer van hen verwacht dat zij zullen presteren. Al dan niet onbewust dragen ouders deze druk over op hun kroost en zijn daardoor eerder geneigd spraakproblemen bij het kind te zien. Dat bedoelde de Nederlandse logopedist Mes toen hij in de jaren ’20 schreef: ‘Door het verbeteren of belachelijk maken, dat helaas ouders en opvoeders heden nog vaak als opvoedkundige maatregel beschouwen, wordt het kind op zijn fout, die tot heden hem niet bewust was, eerst recht opmerkzaam gemaakt.’ (Mes, 1927).
The Monster Study
In 1939 zocht student Mary Tudor bewijs voor Johnson’s theorie met een experiment met 22 weeskinderen uit Davonport, Iowa (USA).
Ze wilde achterhalen in hoeverre de omgeving een rol speelt in de ontwikkeling van stotteren bij jonge kinderen. De kinderen werden door het weeshuis voorzien van een label om aan te geven of ze stotterden.
Van de 22 kinderen werden er tien door hun begeleiders geclassificeerd als ‘stotteraar’. De overige 12 kinderen waren vloeiende sprekers.
Tudor stelde vier groepen samen. Groep 1A en 1B bestonden elk uit 5 stotteraars. De andere 12 kinderen (groep 2A en 2B) stotterden niet. Met elk kind werd ongeveer drie kwartier individueel gesproken en geoefend op de spraak.
Groep 1A, met het label ‘stotteraar’ werd door Tudor verteld dat zij geen stotteraars waren maar ‘normale sprekers’ die per abuis ‘stotteraars’ genoemd werden.
Groep 1B, ook vijf kinderen met het label ‘stotteraar’ werden in hun stotteren.
De zes kinderen van Groep 2A, werd niet als ‘stotteraar’ bevestigd maar hoorden dat ze verschillende stadia van vloeiendheid doormaakten. Hun stotteren waren wel haperingen die typerend waren voor stotteren. Groep 2B bestond uit zes kinderen van dezelfde leeftijd, sekse, intelligentie en met dezelfde spraaksnelheid als de kinderen van groep 2A. Zij kregen geen negatief label opgeplakt (Tudor, 1939).
De kinderen in groep 1A en 2B kregen vanaf het begin af aan te horen dat hun spraak uitstekend was en werden met regelmaat gecomplimenteerd op hun uitspraak en vloeiendheid. Ook werd verteld dat zij zich niets moesten aantrekken van wat anderen over hun spraak zeiden. Ze mochten tevreden zijn met hoe ze spraken. ‘Je groeit er wel overheen’. ‘Het is maar een fase, dus let maar niet op wat anderen over jouw spreekvaardigheid zeggen.’
In de groepen 1B en 2A ging het er anders aan toe. Deze kinderen, ook stotteraars en niet-stotteraars, kregen doorlopend zware kritiek op hun spreekvaardigheid en uitspraak. Hen werd verteld dat ze een spraakprobleem hadden en dat ze hier zo snel mogelijk iets aan moesten doen. De stotteraars in de groep werden gebruikt als negatief voorbeeld.
‘Zie je hem, zo wil jij toch niet praten?’
‘Zoals jij nu praat, zo is het bij hem ooit begonnen. Zorg dat je dat niet ook gaat doen.’
‘Spreek nooit tenzij je zeker weet dat je het goed kunt zeggen.’
Na een halfjaar bleek dat in drie van de vier groepen geen substantiële veranderingen te zien waren. In de groepen 1A en 2B bleven de ‘stotteraars’ stotteren en de niet-stotteraars bleven vloeiend praten. De positieve benadering had volgens Tudor dus gewerkt, want er waren geen negatieve effecten. Ook onder de stotteraars in groep 1B was geen verslechtering of verbetering opgetreden. De negatieve feedback die zij hadden gekregen had dus geen direct effect op hun spreken.
Onder de niet-stotterende kinderen in groep 2A was een duidelijk negatieve verandering in hun persoonlijkheid te zien en nam hun spreekangst schrikbarende vormen aan. Enkelen van hen ontvluchtten daarna het weeshuis. Mary Tudor, die de kinderen nog regelmatig bezocht na afloop van het experiment, schreef aan Wendell Johnson dat zij dacht dat kinderen er nog wel bovenop kwamen, maar dat de onderzoekers zeker een diepe indruk op de kinderen hadden gemaakt.
Tudor en Johnson concludeerden dat hun experiment geslaagd was en dat Johnson’s hypothese, dat stotteren niet begint bij het kind, maar bij de omgeving, duidelijk bewezen. De ‘stotteraars’ die positief werden benaderd bleven stotteren, evenals de stotteraars die negatieve feedback kregen. Het belangrijkste resultaat was te vinden onder de niet-stotteraars die negatieve feedback kregen. De kinderen in groep 2A toonden een sterke achteruitgang in zelfbeeld, zelfvertrouwen en een toenemende spreekangst. Johnson’s stelling leek bewezen: een kind stottert niet zelf, maar gaat dit pas doen als zijn omgeving hem een negatief label opplakt.
Kritiek
Johnson en Tudor maakten de voor hen gunstige resultaten niet openbaar. Het waren immers de jaren ’40 en de berichten over experimenten die door de nazi’s op kinderen werden uitgevoerd, zetten de hele aanpak in een kwaad daglicht. Pas jaren later bracht een journalist het onderzoekrapport naar buiten en ontketende alsnog een storm van kritiek. Johnson en Tudor werd verweten hun resultaten onjuist te interpreteren en vooral dat ze te weinig aandacht hadden voor de gevolgen van hun onderzoek voor de mentale gezondheid van de kinderen. De weeskinderen waren uitgekozen omdat ze simpelweg gemakkelijker te ‘gebruiken’ waren. Zowel de begeleiders als de kinderen was niets verteld over het doel van het onderzoek. Ze waren zelfs voorgelogen.
In 2007 gaf de rechter de zes nog levende deelnemers aan het experiment gelijk in hun aanklacht dat hen psychische schade was aangedaan. De inmiddels hoogbejaarden beweerden hun hele leven na het experiment spreekangst te hebben gehad. Zij kregen samen bijna 1 miljoen dollar schadevergoeding. (BBC, 2007). Het onderzoek, getiteld ‘An experimental study of the effect of evaluative labeling of speech fluency’, ging de geschiedenis is als het ‘Monster-experiment’. (Rik Mets)
Het monster experiment is slechts een voorbeeld uit vele waarin techniek, theorie of methode belangrijker gevonden worden dan de belangen en gevoelens van de patiënten. We kennen uit de geschiedenis onder meer hysterectomie, lobotomie en pijnlijke operaties zonder verdoving.
Een bredere verschuiving
De overgang van chirurgische ingrepen naar meer psychologisch georiënteerde behandelingen zoals hypnose maakt deel uit van een bredere verschuiving in het begrip en de behandeling van vooral psychische aandoeningen.
In de late 19e en vroege 20e eeuw begon de medische gemeenschap de beperkingen en schadelijke gevolgen van fysieke interventies voor psychische aandoeningen te herkennen. Tegelijkertijd begonnen nieuwe psychologische theorieën en behandelingen te ontstaan. Een van de pioniers op dit gebied was Sigmund Freud, wiens werk over psychoanalyse de manier veranderde waarop artsen naar psychische aandoeningen keken. Freud en zijn collega’s gebruikten veelvuldig hypnose in hun behandelingen. Zij zagen hypnose als een middel om toegang te krijgen tot het onbewuste van een patiënt en daar verborgen trauma’s en conflicten te ontdekken die aan de basis lagen van hun symptomen. Zo werd het idee dat hysterie en andere soortgelijke aandoeningen voortkwamen uit fysieke problemen in de baarmoeder vervangen door het idee dat ze een psychologische oorsprong hadden. De behandeling veranderde dienovereenkomstig.
Ook in Nederland droegen artsen hypnotische alternatieven aan. Dr. A.W. van Renterghem maakte veel werk van chirurgische ingrepen in hypnotische anesthesie. Zijn Haagsche collega Arie de Jong schrijft in zijn boekje‘Het hypnotisme als geneesmiddel beschouwd’ (1888):
“..Het allereerst paste ik de hypnotische geneeswijze toe bij een stotteraar, die reeds sedert geruimen tijd door mij met methodische spraakoefeningen behandeld, betrekkelijk zeer weinig was vooruitgegaan. Uitgaande van het beginsel dat stotteren in verreweg de meeste gevallen eene functioneele stoornis is en onder bepaalde psychische invloeden tot stand komt, veronderstelde ik dat toepassing van het hypnotismus hier voorzeker zeer goede vruchten kon dragen. Het gelukte mij den lijder zeer spoedig in hypnose te brengen, en na mij overtuigd te hebben van zijn suggestibiliteit, suggereerde ik hem op de mijns inziens meest geschikte wijze, waarna ik met hem spraakoefeningen begon te houden, waarbij de invloed zoo duidelijk kenbaar was, dat de patiënt bijna zonder stotteren sprak. De patiënt is van stonde aan gemakkelijker gaan spreken. Dit geval werd door eenige andere gevolgd, zoodat ik mij nu in een allerinteressantst materiaal van stotteraars verheug, die in openbare séances, door den grooten invloed der hypnose op hun spreken, aller bewondering afdwingen.”
De Jong benadrukt dat het belangrijk is om voor elke patiënt de meest geschikte methode te vinden en dat geduld en doorzettingsvermogen essentieel zijn bij de hypnotische therapie:
“..Belangrijker geneeskrachtig hulpmiddel echter is de zoogenaamde suggestie, maar ook alleen wanneer ze juist en oordeelkundig wordt toegepast. Voor den oningewijde op ‘t gebied der hypnotische therapie schijnt de suggestie zoo doodeenvoudig, dat een klein kind ze zelf zou kunnen uitoefenen Men heeft toch alleen te bevelen, zei mij onlangs iemand en de kwalen verdwijnen als met een tooverslag; en hij meende hierin een reden te zien, (*) Met een jong mensch, onder mijne behandeling wegens stotteren, werd 16 achtereenvolgende dagen geëxperimenteerd zonder eenig resultaat. Den 17den dag kwam hij in nog geen 5 minuten in tamelijk diepe hypnose en kostte het mij niet de minste moeite hem in volslagen somnambulisme te brengen.”
De Jong wijst ook op het belang van de inbreng van de patient zelf: “Door het zoogenaamde autohypnotismus werden reeds vele lijders door mij behandeld. Verschillende stotteraars laat ik op die wijze thuis in hypnose spraakoefeningen houden. Bij zeer gevoelige individuen werd reeds meermalen met succes de suggestie schriftelijk toegepast.”
De zachte krachten zullen zeker winnen
Hypnotherapie is een vorm van therapie die met hypnose veranderingen in het bewustzijn van een persoon teweegbrengt. Ze wordt vaak gebruikt als een zachte, niet-invasieve benadering om verschillende psychologische en emotionele problemen aan te pakken, zoals angst, fobieën, stress, verslavingen en pijn.
In de context van hypnotherapie kan de dichtregel van H. Roland Holst betekenen dat de subtiele kracht van het onderbewustzijn, die wordt aangesproken tijdens hypnose, positieve veranderingen kan bewerkstelligen. Het verwijst naar het vermogen van hypnotherapie om op een zachtere manier in te werken op de psyche van de patiënt, zonder dwang of agressie en samen met de persoonlijke motivatie en wensen van de patiënt verbeteringen te bereiken.
Er zijn tal van voorbeelden waarin hypnose als alternatief wordt gebruikt in plaats van met agressieve medische praktijken.
Het voorbeeld van de agressieve, zelfs wrede behandelingen van stotteraars is geen losstaand incident.
Veel onderzoeken en behandelingen krijgen na verloop van tijd een hypnotische tegenhanger. Enkele opmerkelijke voorbeelden zijn:
Chirurgische ingrepen
Anaesthesie
De bekendste is waarschijnlijk de pijnbeheersing. In de 19e eeuw, voordat anesthesie op grote schaal beschikbaar was, werd hypnose soms ingezet als een alternatieve methode voor het verlichten van pijn en het minimaliseren van trauma bij chirurgische ingrepen. James Esdaile, een Schotse arts die in India werkte, gebruikte hypnose als anesthesie bij patiënten die grote operaties ondergingen. Hij voerde met succes honderden ingrepen uit, zoals amputaties en tumorverwijderingen, met hypnotische trance om de pijn te verlichten. Later werden sommige chronische pijnstoornissen behandeld met chirurgische behandelingen, waarbij zenuwen werden doorgesneden of verwijderd. Deze benadering bleek vaak ineffectief en veroorzaakte vaak meer schade. Nu richt men zich in deze gevallen voor de pijnbeheersing meer op fysiotherapie, medicatie en ontspanningstechnieken, waaronder hypnotherapie.
Verdoving bij tandheelkundige ingrepen:
Vóór de beschikbaarheid van lokale anesthetica in de tandheelkunde, werd soms dierlijk magnetisme gebruikt om pijn en angst te verlichten. Na een periode van chemische verdoving gebruiken steeds meer tandartsen hypnose om patiënten te laten ontspannen.
Overgewicht
Een moderne variant van een hypnotherapeutische techniek tegenover een invasieve ingreep is een behandeling van obesitas. In korte tijd werden sommige chirurgische methoden, zoals de maagbypass populair. Hoewel dergelijke procedures soms effectief zijn, zijn ze ook gevaarlijk en niet voor iedereen geschikt. Tegenwoordig wordt gewichtsverlies ook aangepakt met een virtuele hypnose-‘maagband’ al dan niet gecombineerd met lichaamsbeweging, gedragsverandering en dieet.
Pijnbestrijding bij bevalling
Voor moderne pijnbestrijdingsmethoden zoals de ruggenprik werd soms dierlijk magnetisme gebruikt om de pijn te verlichten. De pijnverlichting met chemische middelen blijkt nadelen te hebben, zoals een verminderd bewustzijn waardoor de moeder minder actief kan meedoen aan de bevalling maar ook fysieke bijwerkingen als meer misselijkheid, jeuk, hoofdpijn en lage bloeddruk ervaart. Belangrijk is ook dat de chemische pijnbestrijding de duur van de bevalling kan verlengen.
Begrijpelijk dat steeds meer gekozen wordt voor hypnobirthing, een vorm van hypnotherapie die gericht is op het verminderen van pijn en angst tijdens de bevalling.
Fobieën en angststoornissen
De behandeling van fobieën bestaat vaak nog uit gedwongen blootstelling aan de gevreesde stimuli, wat zeer traumatisch kan zijn. Gelukkig is er een groeiend aanbod van cognitieve gedragstherapie, exposuretherapie en hypnotherapie, waarbij patiënten op een veilige en geleidelijke manier worden blootgesteld aan hun angsten.
Roken en andere verslavingen
Vroeger werden sommige verslavingen behandeld met fysieke beperkingen en gedwongen onthouding. Dat bracht soms gevaarlijke toestanden met zich mee. Plotselinge en gedwongen onthouding van een stof kan levensbedreigende ontwenningsverschijnselen veroorzaken, afhankelijk van de verslaving. Dit zijn onder meer extreme angst, hallucinaties, convulsies, hartproblemen en bij alcohol, het levensbedreigende delirium tremens.
Bovendien waren minder mensen gemotiveerd om zo’n zwaar en gevaarlijk traject te doorlopen.
Nu is er meer erkenning voor de rol van psychologische en gedragsmatige aspecten van verslavingen. Daarom is bij de behandeling van verslavingen hypnotherapie een welkome hulp om de geestelijke afhankelijkheid te overwinnen.
Hysterectomie
Het Griekse woord “hysteria”, dat baarmoeder betekent is de basis van de term “hysterie” waarmee in het verleden een breed scala aan fysieke en mentale symptomen bij vrouwen werd beschreven, waarvan men dacht dat ze voortkwamen uit disfunctioneren van de baarmoeder. Hysterie zou een overmatig emotionele toestand zijn met symptomen als zenuwachtigheid, slapeloosheid, sensaties van verstikking, spierkrampen,angst, stemmingswisselingen, flauwvallen, nerveuze tics, onverklaarbare fysieke symptomen, en “onbeheersbare” emoties. In de late 19e en vroege 20e eeuw werd in sommige gevallen hysterectomie, het operatief verwijderen van de baarmoeder, uitgevoerd als behandeling van “hysterie”.
De neuroloog Jean-Martin Charcot en tal van anderen hypnose-artsen gebruikten in plaats daarvan hypnotische technieken om hysterie te behandelen. Charcot geloofde dat hysterie een neurologische aandoening was en dat hypnose kon worden gebruikt om de symptomen te verlichten.
Lobotomie
Lobotomie is een chirurgische procedure waarbij verbindingen in de hersenen worden doorgesneden, met name in de prefrontale cortex, het deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor onder meer complex denken, besluitvorming en persoonlijkheid.
De techniek werd geïntroduceerd in de jaren 1930 door de Portugese neuroloog Egas Moniz, die geloofde dat mentale stoornissen veroorzaakt werden door vaste paden in de hersenen en dat het doorsnijden van deze paden de symptomen zou kunnen verlichten. De techniek werd in de Verenigde Staten populair gemaakt door de arts Walter Freeman, die een eenvoudigere procedure ontwikkelde die bekend staat als de “transorbitale lobotomie” of de “ijspegel lobotomie”. Daarbij wordt nadat een patiënt door een elektroshock bewusteloos is gemaakt, een ijspriem met een hamer door de oogkas zeven centimeter diep in de hersenen geslagen en dan heen en weer bewogen om de hersenverbindingen te verbreken. In de late jaren 1950 nam de populariteit van de methode snel af toen de ernstige bijwerkingen en ethische problemen duidelijk werden, samen met de introductie van de eerste effectieve antipsychotische medicijnen. Met de opkomst van hypnotherapie als een alternatieve benadering in de psychiatrie, werden sommige psychiaters geïnspireerd om hypnose te gebruiken in plaats van lobotomie.
Hoewel hypnose niet altijd de lobotomie volledig verving, werd ze soms gebruikt als een minder invasieve en meer gerichte aanpak om bepaalde symptomen en gedragingen te beïnvloeden.
Electroconvulsietherapie (ECT)
In de geschiedenis van de psychiatrie zijn nogal wat behandelmethoden gebruikt voor psychische stoornissen. Electroconvulsietherapie (ECT) was een agressieve behandelmethode vanpsychische stoornissen waarbij elektrische stroom werd gebruikt om een gecontroleerde epileptische aanval op te wekken. Er kleefden nogal wat nadelen aan deze behandeling. Een van de meest voorkomende bijwerkingen van ECT zijn geheugenverlies, bewusteloosheid en spiercontracties. Daarnaast kwamen verwarring, desoriëntatie en hoofdpijn na een ECT-behandeling vaak voor en liepen nogal wat patiënten cardiovasculaire klachten op zoals snellere hartslag en hoge bloeddruk. Los daarvan was het een traumatische ervaring voor de patiënt en werd ze geassocieerd met stigma en negatieve bijwerkingen.Ondanks een mondstuk liepen patienten blijvende schade aan hun gebit op doordat ze tijdens de aanval hun tanden hard op elkaar beten.
Hoewel zeldzaam, zijn door de spierspasmen ook ernstigere complicaties zoals breuken, dislocaties of verwondingen aan gewrichten bekend.
In de jaren 1950 werd hypnose geïntroduceerd als een alternatieve minder invasieve behandeling van bepaalde psychische aandoeningen.
Farmacologische behandeling
Veel patiënten worden behandeld met medicatie voor aandoeningen, zoals angststoornissen en pijn. Hypnose wordt nog steeds beschouwd als een alternatief voor medicijnen. Bijvoorbeeld, in de context van pijnmanagement, word hypnotherapie toegepast om patiënten te helpen de perceptie van pijn te veranderen en pijn te verminderen zonder afhankelijkheid van medicijnen.
Opvoeding en onderwijs:
Traditionele onderwijsmethoden leggen vaak een sterke nadruk op dwang, met speciale leertrajecten voor kinderen met leerstoornissen en een overvloed aan huiswerk en buitenschoolse activiteiten. Dit leidt bij veel leerlingen tot overmatige stress en gebrek aan zelfvertrouwen. Er zijn echter alternatieven die een zachtere, effectievere weg naar leren bieden.
Eén zo’n benadering is hypnotherapie, een techniek die al meer dan een eeuw wordt gebruikt om leer- en gedragsproblemen bij kinderen te behandelen. In de late 19e en vroege 20e eeuw gebruikten pioniers zoals de Franse hypnotherapeut Edgar Bérillon hypnose om de leerervaring te verbeteren. Bérillon en andere vooruitstrevende pedagogen van die tijd gebruikten hypnotische suggesties om het geheugen en de concentratie te verbeteren, zelfvertrouwen te bevorderen en ongewenst gedrag te verminderen. In Nederland volgden onder meer A.W. van Renterghem, P. Bierens de Haan en M. Preijes dit spoor.
Hoewel hypnose nog geen brede acceptatie kreeg in de onderwijswereld, biedt het potentieel als een vriendelijk en effectief instrument voor pedagogische benaderingen. Het kan kinderen helpen hun negatieve overtuigingen over leren te veranderen en leerstrategieën te verbeteren. In tegenstelling tot traditionele benaderingen, biedt hypnotherapie een meer ondersteunende en minder stressvolle hulp aan kinderen met leerstoornissen. Ze leren ermee stress te verminderen en ontspanningstechnieken zodat ze beter kunnen omgaan met hun schoolwerk. Ook blijkt hypnose een krachtig hulpmiddel om leerlingen te helpen hun zelfvertrouwen te vergroten en hun leerstrategieën te verbeteren zonder medicatie.
Desondanks is de traditionele benadering van speciaal onderwijs en medicatie nog steeds de norm. Farmacologische interventies, zoals het gebruik van methylfenidaat (Ritalin) voor ADHD, zijn in de tweede helft van de 20e eeuw steeds gebruikelijker geworden.
Gedragsmedicatie.
In de moderne westerse samenleving is er een zorgwekkende trend waarbij steeds meer kinderen met gedragsproblemen medicijnen krijgen voorgeschreven. Deze medicijnen zijn vaak bedoeld om agressief of moeilijk gedrag te onderdrukken. Hoewel ze soms effectief zijn, hebben ze vaak bijwerkingen en kunnen ze de onderliggende oorzaken van het probleem negeren.
De bijwerkingen van deze medicijnen kunnen variëren van fysieke klachten, zoals slapeloosheid en verminderde eetlust, tot emotionele effecten, zoals apathie of emotionele vervlakking. Bovendien bieden ze vaak slechts tijdelijke verlichting en kunnen ze afhankelijkheid creëren.
Tegen deze achtergrond biedt hypnotherapie een alternatief dat minder riskant en meer holistisch is. Het werkt aan de onderliggende oorzaken van het probleem met ontspanning en geconcentreerde aandacht om veranderingen in gedrag en emotie teweeg te brengen. Met hypnotherapie kunnen positieve gedragsveranderingen bevorderd worden zonder ongewenste bijwerkingen van medicatie.
© Johan Eland
Literatuur
Berillon, E., 1886, De la Suggestion envisagée au point de vue pédagogique
Berillon, E., 1898, L’Hypnotisme et l’orthopédie mentale
Berillon, E., 1913, L’aphronie et les anomalies du jugement: leur traitement par la methode hypno-Pedagogique
Bierens de Haan, P., 1889, Het vraagstuk der beteekenis van hypnose en suggestie voor de opvoeding
Bourgery, J.M, z.j., Operazioni della balbuzie [Operations for stuttering] by Jacob, Nicolas Henri; (Florence: D. Serantoni, 1841. Hand-colored lithograph)
Esdaile, J., 1850, Mesmerism in India and its practical application in surgery and medicine
Roland Holst-van der Schalk, Henriette, 1918, Verzonken grenzen
Jong, A. de, 1888, Het hypnotisme als geneesmiddel beschouwd
Mes, L., Het voorkomen van spraakgebreken door opvoedkundige maatregelen (Utrecht 1927)
Metz, Rik, 2016, Het probleem van het stotteren; Geschiedenis van een spraakafwijking in Nederland, 1900-1950,
Preijes, M., 1899, Het vraagstuk der beteekenis van hypnose en suggestie voor de opvoeding, Genezing van verstandelijke en zedelijke gebreken door de methode-Bérillon.
Renterghem e.a., 1903, Hypnose en suggestie als hulpmiddelen bij de opvoeding van kinderen
Tudo, Mary, 1939, An experimental study of the effect of evaluative labeling of speech fluency
[1] Tongwortel m. (-s), achterste en onderste deel van de tong.