Het is de toon die de muziek maakt: Over de toon in hypnotische suggesties die het verschil kan maken
De één voert zonder morren uit wat toneelhypnotiseur of therapeut in klip en klare taal beveelt. Anderen komen pas in beweging als de therapeut in omfloerste taal en met een zacht muziekje een verzoek doet.
Maakt het werkelijk wat uit hoe een suggestie gegeven wordt? We zoeken het uit.
Directe suggestie
Directe suggesties zijn ondubbelzinnig en bevelend. Ze bevatten twee soorten taal. De eerste vertelt de patiënt wat hij moet ervaren (Bijvoorbeeld: ‘je bent nu diep ontspannen’) De tweede bevat de directe opdracht aan de patient wat hij gaat ervaren of doen. (bijvoorbeeld: ‘Aanstonds gaat je arm omhoog.) Aansluitend kunnen op dezelfde wijze therapeutische opdrachten gegeven worden. Een voorbeeld is:
Je gaat nu in een diepe trance,…een diepe, diepe trance, een hypnotische slaap. Een trance waarin je allerlei dingen die ik je vraag, zult ervaren; dingen die ik je vraag te doen….
Indirectie suggestie
Tegenover de directe aanpak staat de indirecte suggestie. Kenmerken daarvan zijn een permissieve stijl die de patiënt een ruime keuze geeft uit passende reacties. Deze suggesties hebben een bepaalde mate van dubbelzinnigheid. Die ruime reactiemogelijkheden zijn tegelijk de basis voor allerlei therapeutische interventies zoals metaforen, verhaaltjes, paradoxen en bindingen. Een voorbeeld van indirecte suggestie is:
Vroeger of later kun je beginnen je af te vragen hoe je die diepe trance kunt beleven, en je kunt dat langzaam doen of direct, op je eigen unieke manier waarop je alle soorten ervaringen die ik je suggereer kunt doen…
Historisch gezien heeft de directe suggestie de oudste rechten. Al in de 18e eeuw slaat de magnetiserende dokter een autoritaire toon aan tegen zijn patiënt. Ook nadat het magnetisme evolueert naar de hypnose blijft deze bevelstructuur behouden.
Een van de eersten die het magnetisch fluïde ontkent en zich rechtsstreek verlaat op de suggestie is Abbé de Faria. In 1813 begint hij met openbare lessen. Voor 5 franc vertelt hij wekelijks honderden belangstellenden over zijn ideeën en demonstreert hij zijn werkwijze. Met niet meer dan suggestieve woorden brengt De Faria zijn proefpersonen in trance. Zodra de man of vrouw lekker zit beveelt hij: ‘Slaap!!’ en bij zestig procent van zijn proefpersonen lukt dat in minder dan één minuut. Ook latere hypnosekopstukken als dr. A. Liébeault en prof. H. Bernheim gebruiken alleen directe, bevelende suggesties.
Meestal neemt men aan dat de indirectie suggestie, ook wel de permissieve, suggestiewijze is ontstaan in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw, als de autoriaire maatschappij allerwege onder vuur ligt. De psychiater Milton Erickson blaast de ingesukkelde hypnotherapie nieuw leven in met een frisse aanpak. Hoewel hij succes heeft met de directe suggestie, bedenkt hij een zeer persoonlijke indirecte aanpak. Daarin verwerkt hij tussen de regels door veel knappe taalvondsten die het bewustzijn van zijn patiënten ontgaan maar die het onbewuste wel opgevangt. Aangestoken door zijn succes zoeken volgelingen naar de taalstructuren in Ericksons aanpak en leggen die vast in regels en patronen. Vaak worden die op bijna sektarische wijze geïmiteerd.
Toch is het niet terecht Erickson aan te wijzen als degene die afrekende met de directe autoriaire suggestie. Het is eerder een afspiegeling van de verandering in omgangsvormen die in die tijd inzet. Rond 1900 discussieren de Nederlandse hypnosepioniers Albert Willem van Renterghem en Frederik van Eeden al over directe en indirecte hypnose over in hun gezamelijke hypnopraktijk. Beiden zagen in hun leerperiode Liebéault en Bernheim de autoritaire commandosuggestie gebruiken. Van Eeden die de socialistische beginselen toegedaan is denkt dat de sociale positie van de patiënten er veel toe doet. Hij vindt de autoritaire suggestie wel nuttig voor het behandelen van ‘onbeschaafden, kinderen en gedweeë individuen’ maar ook dat zij de therapeut in de steek laat als hij te doen heeft met meer beschaafde mensen. ‘Deze willen niet gecommandeerd worden en niets aannemen op gezag’, meent de Bussummer:’ Op hen kan men alleen indruk maken door hen eerst een klaar idee van de zaak te geven’. Collega Van Renterghem is in deze kwestie praktisch. Hij wuift de bezwaren van Van Eeden weg met de gedachte dat zolang de autoritaire manier van hypnotiseren helpt bij de genezing je als arts daarvan voordeel moet trekken.
Onder de beschaafde klasse komen de neurosen, de neurasthenieën en hypochondriën het meeste voor en voor deze is de psychische behandeling de enige rationele, vind Van Eeden.
Hij wijst erop dat onder de beschaafde stand de psychotherapie (Hypnotherapie JE) impopulair is omdat men de zaak niet goed begrijpt en dus niet vertrouwt. Deze mensen zien haar niet als een kwestie van gezag en willen als onafhankelijke mensen niet gecommandeerd te worden. Daarom moet je volgens van Eeden dat het systeem van gezag en overwicht verlaten en suggestief genezen zonder verhoging van de suggestibiliteit. Dit omdat: ‘de vatbaarheid voor suggestie berust op desagregatie, op psychische ataxie, op een losser worden van het psychische verband.’
Omdat blijvend verhoogde suggestibiliteit een blijvende verminderde psychische samenhang en verzwakking van het weerstandvermogen inhouden wijst Van Eeden de verhoging van de suggestibiliteit af. Zijn meeste succes heeft hij daarom bij de ‘onontwikkelden’ en bij de ‘zeer intelligenten.’ Dit komt volgens hem doordat: ‘De eersten gelooven in de meerdere wijsheid van den geneesheer en dit vertrouwen maakt gezag overbodig, de laatsten overtuigt men door hen een begrip te geven van suggestie, van ideoplastie.’ Beide kan je dus suggereren zonder gezag en zonder verhoging van de suggestibiliteit.’
Volgens Van Renterghem kan dat wel zo zijn maar behoren de meeste mensen nu eenmaal niet tot een van deze twee categorieën. Daarom moet de therapeut vooral op zijn mensenkennis vertrouwen en tactvol optreden. Je moet het vertrouwen van de patiënt winnen en dat kan de aankomende therapeut het beste door eerst een algemene praktijk te voeren. Hij moet de veelzijdigheid van het leven leren kennen en door ervaring weten dat dat de suggestie in elke therapie een grote rol speelt. Niet het geneesmiddel maar de geneesheer die het middel voorschrijft, is belangrijk.
Van Renterghem: ‘Mijne ervaring leert mij dat het vertrouwen van en gevolgelijk het gezag over den patiënt het beste te winnen is door hem de noodige sympathie te toonen met zijn lijden, door hem rustig aan te hooren en als men door een zorgvuldig onderzoek overtuigd is dat genezing of verbetering mogelijk is, hem dit naar mate van zijn begrip duidelijk te maken, hem bemoedigend toe te spreken.’
Bovendien, meent van Renterghem, zijn onze meeste patiënten ‘oude gevallen, zenuwlijders die al van alles geprobeerd hebben en als laatste redmiddel hun heil bij de hypnotiseur zoeken. Bij velen zijn de ziekteverschijnselen van autosuggestieve aard en hun ongeloof in de geneeskunde groot. Daarom is het ondoenlijk hen langs psychische wijze te genezen zonder de hulp van de suggestieslaap of met andere woorden de suggestibiliteit te verhogen.
Van Renterghem beweert dat een diepe hypnotische slaap het welbegrepen belang is van de patiënt en dat die dus niet diens individuele vrijheid beknot.
‘Door ziekelijke gedachten, kwade gewoonten, pijn, enzovoort langs suggestieve weg op te ruimen bewijs ik patiënt een dienst. Ik kan die sneller bewerkstelligen als hij gehypnotiseerd is dan wanneer hij licht sluimert of volkomen wakker is.
Door verstandige suggesties kun je steeds de patiënts wilskracht en weerstandsvermogen verhogen en verbeteren. Het moraliseeren komt beter tot zijn recht als je dit bij de hypnotisch slapenden doet van wie de aandacht niet door pijn of hinderlijke gedachten wordt afgeleid. Het lukt ook beter dan bij de wakende die voortdurend denkt aan ziekelijke denkbeelden of door gewaarwordingen in beslag genomen wordt.’
Wie heeft gelijk?
In 1993 bekijken S. J. Lynn, V. Neufeld en C. Mare een stuk of twintig onderzoeken om te zien welke aanpak het meest effectief is. Ze trekken drie conclusies:
- In tegenstelling tot wat Ericksoniaanse therapeuten vaak beweren, heeft de suggestiestijl weinig invloed op de objectieve scores van hypnosetesten,
- Studies van klinische en kunstmatige opgeroepen pijn en andere metingen van subjectieve ervaringen leveren weliswaar tegenstrijdige resultaten op maar de beste gecontroleerde studies wijzen uit dat indirectie suggesties niet beter zijn dan directe suggesties,
- Er is onvoldoende bewijs dat hypnotiseerbaarheid en suggestieve woorden verband hebben of dat laag hypnotiseerbaren subjecten meer ontvankelijk zijn voor indirecte suggesties.
Niets bewijst volgens het onderzoekstrio dat indirecte suggesties de weerstand tegen hypnotische suggesties beter omzeilen. Wel menen ze, zij het met enige slagen om de arm, dat de directe suggestie proefpersonen beter het gevoel geeft dat ze gehypnoseerd te zijn.
De meeste geopperde verschillen tussen de soorten suggesties bestaan niet of zijn van ondergeschikt belang. Daarom vinden de onderzoekers dat vragen over ‘direct versus indirect’, ‘permissief versus autoriatir’ en ‘individueel maatwerk versus uitgebreid gestandaardiseerd’ voornamelijk ruis zijn die de discussie over echte verschillen verstoord.
Ze adviseren hypnotherapeuten om zich voor een onderzoek naar de beste suggestiewijze eerst af te vragen welke theoretisch verschillen er te verwachten zijn. Discussie en onderzoek zullen nuttiger zijn als gekeken wordt naar een speciaal type suggestie met een hypothese en een psychologische theorie. Zo zou de stelling van Zeig (1980) dat indirecte suggestie vooral werkt bij patiënten met weerstand meer aandacht moeten krijgen.
Een paar jaar later doen G. Groth-Marnat en K. Mitchell van de Curtin Technische Universiteit dat. Zij ontdekken dat mensen met meer of juist minder acceptatie of weerstand dan gemiddeld op directe suggesties hetzelfde reageren als op indirecte suggesties. De keuze van suggestiewijze laten therapeuten vooral afhangen van hun eigen voorkeur in plaats van verwachtte therapeutische resultaten.
Misschien is het goed om nu eens een paar moderne therapeuten aan het woord te laten. Op zijn website vraagt de Amerikaanse therapeut Adam Eason van de School of Hypnotherapy and Hypnosis of we indirecte hypnotische taalpatronen eigenlijk wel nodig hebben. Eason denkt zelf dat wie met directe hypnose goede resultaten bereikt het niet echt nodig heeft zijn hersens te vermoeien met het afdraaien van ingewikkelde taalpatronen.‘Het zijn mooie gereeedschappen, en om te begrijpen hoe succesvolle therapeuten zoals Erickson communiceren is niets om je neus voor op te halen. ‘Ik leerde zelf de Ericsoniaanse aanpak en ik onderwijs die ook. ’Ík vind ze vooral nutttig om te overtuigen en het vertrouwen in de therapeut te vergroten. Ook is ze bruikbaar bij bepaalde typen patiënten zoals weerstandpatiënten.’
Maar Eason meent dat er genoeg andere middelen zijn om patiënten voor te lichten en om een goed rapport te vestigen als je te maken hebt met weerstand.
Collega Andy Smith schrijft: ‘Voor sommige cliënten zijn indirecte suggesties nuttig, bij anderen werken directe suggesties beter. Veel hangt af van het niveau van het rapport. Ik had in mijn praktijk goede resultaten met patiënten waarbij ik vertrouwde op scripts en directe suggestie. Daartoe was ik immers opgeleid. Maar ik weet zeker dat ik bij sommige patiënten beter resultaten zou boeken als ik kon werken met indirete suggesties. Ik ontdekte dat die vooral nuttig kunnen zijn bij trainingen waar geen formele trance inductie aan te pas komt maar waar je een goede stemming wilt kweken. Ook helpt het als het weergeven van wat studenten denken belangrijker is dan het inpompen van feiten en procedures.
Derek Palmer meent dat de indirecte suggestie een handige aanvulling van de gereedschapkist is maar zeker geen panacee. Hij wijst er op dat Erickson ook een meester was in de directe hypnose.
Collega Andy wijst op het belang van zelfvertrouwen en een goed rapport met de patiënt. Verder meent hij dat je flexibel moet kunnen zijn met directe en en indirecte taal.
Tot slot therapeut Judith Spurr: ‘Misschien is voor een respectvolle therapeut de persoonlijkheid van de patiënt de enige gids hierin.
[box] ‘De wedstrijd is afgelopen’ en ze gingen allemaal hijgend om haar heen staan en vroegen ‘Wie heeft gewonnen?’ De Dodo moest eerst lang nadenken voor zij daarop kon antwoorden en zij zat een hele tijd met haar wijsvinger tegen haar voorhoofd te denken (in de houding waarin je dichters meestal op plaatjes ziet), terwijl de anderen zwijgend wachtten. Tenslotte zei de Dodo: ‘Iedereen heeft het gewonnen, jullie moet allemaal een prijs hebben.’ ‘Maar wie moet voor die prijzen zorgen?’ vroeg een koor van stemmen. ‘Wel zij natuurlijk,’ zei de Dodo en wees met één vinger naar Alice; en het hele gezelschap ging om haar heen staan en ze riepen allemaal door elkaar heen: ‘Prijzen, kom op met je prijzen!’ Lewis Carroll, De avonturen van Alice in Wonderland (1865) (vert. Alfred Kossmann). Illustraties John Tenniel 1948 (3de druk) [/box]
©Johan Eland,2015