Medische hypnose onderzoek
Neurologisch bewijs: fMRI bevestigt effectiviteit en klinische relevantie van hypnose.
- ✓ Internationaal diploma
- ✓ Praktijkgericht leren met veel oefenen
- ✓ Direct toepasbare technieken
Neurologisch bewijs: fMRI bevestigt effectiviteit en klinische relevantie van hypnose.
Dit medisch hypnose onderzoek is uitgevoerd door de Universiteit Zürich in samenwerking met OMNI Hypnosis International – een unieke combinatie van academische en praktijkkennis.
Altmetric-score: 278 – wat betekent dat?
Altmetric meet de wetenschappelijke én maatschappelijke impact van onderzoek (aantal keren gedeeld, besproken in de media en geciteerd).
Belangrijkste wetenschappelijke bevindingen
De fMRI-resultaten laten zien dat HS1 en HS2 twee verschillende hypnotische toestanden zijn. In begrijpelijke taal: het onderzoek laat zien dat er echt twee verschillende hypnotische staten bestaan – de somnambulistische staat en de diepere Esdaile-staat. De auteurs concluderen dat er verschillende hypnosedieptes bestaan, ondersteund door verschillen in de netwerkconfiguraties. Bij directe vergelijking van HS1 en HS2 kregen de onderzoekers onderscheidende connectiviteitsprofielen, wat erop wijst dat HS2 een ander neuronaal patroon activeert dan HS1.
Tijdens diepe hypnose (HS2) traden veranderingen op in de somatosensorische verwerking die lijken op waarnemingen bij LSD-geïnduceerde bewustzijnsveranderingen. Zo beschreven deelnemers sensaties (bijvoorbeeld verlengde ledematen) die ook in LSD-toestanden voorkomen. Eerder EEG-onderzoek (Ihalainen et al.) vond bovendien vergelijkbare pariëto-occipitale connectiviteitspatronen bij propofol-geïnduceerde verlies van bewustzijn. Hoewel farmacologische sedatie en hypnose niet identiek zijn, benadrukt dit de overeenkomstige betrokkenheid van pariëto-occipitale netwerken in HS2. Anders gezegd: Bij de diepe hypnose werden hersenpatronen gevonden die overeenkomsten vertonen met toestanden onder propofol (narcose) en LSD (psychedelica). Tegelijkertijd zijn er ook duidelijke verschillen. Het bijzondere is dat hypnose deze veranderingen tot stand brengt zonder farmacologische middelen, enkel door mentale begeleiding.
In onze analyse was de linguale gyrus in beide hypnosestaten prominent betrokken. Deze hersenregio toonde in alle statistische vergelijkingen significante netwerkveranderingen, wat overeenkomt met eerdere bevindingen dat de linguale gyrus een kerngrens voor hypnotische respons is. Kortom: in zowel HS1 als HS2 fungeert de linguale gyrus als consistent knooppunt in de veranderde connectiviteit.
Tegenover de controlecondities vertraagde tijdens hypnose de ademhaling significant. De gemiddelde duur van een ademcyclus nam toe in zowel HS1 als HS2. Tegelijkertijd bleef de hartslag nagenoeg gelijk. De auteurs rapporteerden dat hartslag (en hartslagvariabiliteit) niet verschillen tussen de hypnotische en controletoestanden, terwijl de ademhalingspatronen duidelijk vertraagden.
Dave Elman-inductie bij 50 ervaren deelnemers
Voor de hypnose-inductie werd de beproefde Dave Elman-techniek gebruikt, aangepast aan de MRI-omgeving. Aan het onderzoek namen 50 gezonde deelnemers deel die allemaal ervaring hadden met deze methodiek. Alle proefpersonen hadden vooraf training gekregen via Hypnose.NET/OMNI Hypnosis International en konden daardoor gedurende de fMRI-opname in de hypnotische staten blijven.
Deze studie is uitgevoerd door onderzoekers van de Universiteit Zürich in samenwerking met Hypnose.NET GmbH/OMNI Hypnosis International. De deelnemers werden getraind door OMNI en ook de financiering kwam uit deze samenwerking. Zo levert Hypnose.NET/OMNI niet alleen de hypnosetraining, maar financierde het project ook mee aan deze fMRI-onderzoeken.
In beide hypnotische toestanden trad sterke activering op in pariëto-occipitale netwerken. Deze gebieden (inclusief cuneus, precuneus, occipitaal- en linguale kernen) behoren tot het zogenoemde ‘posterior hot zone’ dat geassocieerd wordt met veranderde bewustzijnstoestanden. Met andere woorden: bij zowel HS1 als HS2 zagen de onderzoekers verhoogde activiteit in dat achterhoofdse hersengebied dat belangrijk is voor trance-achtige staten.
Tot slot activeerden HS1 en HS2 duidelijk verschillende neurale netwerken. De data suggereren dat de diepe staat HS2 afwijkt van HS1, wat inhoudt dat het geen triviaal verschil is maar een aparte hersenconfiguratie. De auteurs concluderen dan ook dat HS1 en HS2 als twee uiteenlopende hypnotische staten gezien moeten worden, elk met eigen connectiviteitspatronen.
Deze wetenschappelijke inzichten zijn niet alleen theoretisch relevant, maar helpen ook om hypnose in de klinische praktijk beter te begrijpen en gericht toe te passen. Het onderscheid tussen verschillende staten laat zien waarom zorgprofessionals baat hebben bij duidelijke scholing en oefening in het gebruik van hypnose.
In de praktijk zien we vaak dat een hele afdeling de eendaagse MindTalk-training volgt. Eenheid in communicatie maakt direct verschil: patiënten voelen zich rustiger en teams ervaren meer grip in spannende momenten.
Daarnaast kiezen enkele specialisten en verpleegkundigen voor de vierdaagse HypnoMed-opleiding, waarin zij hypnose-technieken krachtig leren inzetten. Zo ontstaat een combinatie van brede communicatieve vaardigheden in het hele team en specialistische expertise in een kernteam.
Twijfels vooraf: scepsis (“werkt dit echt?”), onzekerheid of technieken direct inzetbaar zijn.
Na afloop: scepsis verandert in enthousiasme; deelnemers merken dat de technieken direct bruikbaar zijn, met veel oefenen en duidelijke opbouw. Men verwondert zich ook vaak over de eenvoud van toepassing.
In de praktijk:
Opleidingen en trajecten
Bronnen en links